Hoopvol tussen allerlei eilandjes
Terwijl studenten tot ’s avonds laat in haar huiskamer kwamen bankhangen, werkte Marian Ruitenberg aan de keukentafel nog tientallen mailtjes weg. En opeens was het dan 23.00 uur. „Ik wist precies wanneer ik moest opletten, wanneer er iets belangrijks besproken werd”, zegt ze. Dat typeert de nieuwe bestuurder van De Vluchtheuvel: ze werkt graag, filtert informatie en zit het liefst tussen de mensen. Tegenwoordig stopt ze wel op tijd met werken.
Op de een of andere manier dacht Marian Ruitenberg (57) dat de nieuwe directeur-bestuurder van Stichting De Vluchtheuvel, de opvolger van Rik van Groningen, een man zou worden. Ze had de vacature wel gezien, maar die opzijgelegd, totdat een recruiter haar benaderde. Of dit niet iets voor haar was. Ja, dat is ook zo, dacht Ruitenberg.
Waarom ook niet? Ze zat al in besturen van reformatorische organisaties waar het merendeel uit mannen bestaat, en heeft ervaring in leidinggevende functies. Over haar functie als directeur bij de Eben-Haëzerschool in Utrecht vertelt ze een anekdote als het gesprek eigenlijk al is afgelopen. Haast terloops – want zo’n groot punt vindt ze het niet dat ze in haar eentje een flinke bijdrage levert aan het vrouwenquotum binnen de top van de gereformeerde gezindte. „Voorafgaand werd in een vergadering gediscussieerd over de vraag of een vrouwelijke directeur wel wenselijk was. Ik zat daar en dacht plotseling: hé, maar dat gaat over mij. Ik stond op en zei: „Jullie hebben het nu over mij!”” Uiteindelijk bleek het discussiepunt in elk geval niet persoonlijk: het bestuur stemde unaniem voor Ruitenberg.
In krantenartikelen die over haar te vinden zijn, op LinkedIn, Twitter: overal komt Marian Ruitenberg vooral naar voren als de zakelijke vakvrouw die streeft naar goede zorg en goed onderwijs voor kinderen en jongeren. Maar vergis je niet, zeggen twee mensen die nauw met haar samenwerkten, Sjaak Jacobse en Mettie de Braal: achter de zakelijkheid zit iemand met een groot hart voor mensen. „Ik reed vaak met haar mee naar het station, en toen heb ik gemerkt dat ze gáát voor de mensen met wie ze werkt”, vertelt Mettie de Braal, redacteur bij onderwijsblad DRS. „En nu weet ik ook waarom ze haar bed and breakfast prima kan runnen naast haar drukke werk: de tafel dekken voor het ontbijt kost maar 7 minuten.”
Half juni belde er ’s avonds laat een man naar die Utrechtse B&B: hij had een slaapplek nodig, en had gehoord dat Ruitenberg nog wel ruimte zou hebben. Maar de kamers die ze normaal verhuurt, waren bezet, en ze was niet thuis. Toch regelde ze dat hij naar binnen kon, via de sleutel van de buurvrouw, en dat hij kon gaan slapen.
U had ook kunnen zeggen: Ik heb geen plek en ik ben niet thuis.
„Ah, ja, dat was die man uit Groningen… Het ligt ook een beetje aan de stem van zo iemand. Hij was een beetje in paniek, was moe, had een lange reis achter de rug. En dan kom je ergens en dan is er nergens plaats! Dat kan toch niet. Gelukkig had ik een eenpersoonskamer over.”
Waarom begon u een B&B?
„De B&B betekent ontspanning voor me, ik krijg er energie van. Ik kan anders eindeloos doorgaan met werken. Maar nu zeg ik: Nee, ik blijf niet tot 19.00 uur op kantoor zitten; ik moet om 18.00 uur thuis zijn voor de gasten.
Ik weet wel exact hoeveel tijd alles vraagt. Een kussensloop strijken duurt 1 minuut; een dekbedhoes 4 minuten. Of 5, het ligt eraan of het een kleine of een grotere dekbedhoes is.
Sinds ik in Utrecht woon, heb ik altijd studenten om me heen gehad. Ik had er vaak twee, drie op kamers, en het eerste jaar in Utrecht woonde ik in een studentenhuis. Ik hou van gezelligheid.
Er komen gasten van over de hele wereld, erg interessant. Ze brengen hun verhalen mee uit Afrika, Amerika, Nieuw-Zeeland, Australië… Deze week was er een Pool uit Krakau te gast – op de fiets. Familie en vrienden vind ik ook ongelooflijk belangrijk. Alle verjaardagen van broers, zussen, neven en nichtjes zou ik graag willen bijhouden –even horen en zien hoe het met iedereen gaat– maar dat lukt helaas niet meer, zo’n grote groep. Ik ga wel altijd op kraambezoek. En vanavond ga ik uit eten met mijn ene pleegdochter en dan plan ik alles zo dat het precies past.”
U bent single en u hebt twee pleegdochters. Hoe kwamen zij op uw pad?
„Met sommigen van al die studenten die ik ontmoet, blijf ik contact houden. Een aantal van hen komt nog regelmatig over de vloer, of ik hoor op een andere manier van hen. Met twee van hen heb ik echt een sterke, diepere band opgebouwd. Zij zijn heel belangrijk voor mij. Ik noem hen mijn pleegdochters, ook al zijn ze dat officieel niet; ze zijn superbelangrijk voor me, dat weten ze zelf ook wel. Een van hen heeft hier gewoond, de andere kwam vaak langs.
Ik kan me niet meer voorstellen dat we elkaar niet zouden kennen. Sommige mensen worden echt op je weg geplaatst: voor een klein poosje óf voor heel lang. Het is niet iets wat je zo regelt, het gebeurt gewoon. Dat je daarin een taak hebt, moet je zien en geloven.”
U hebt oog voor jongeren die wat extra steun kunnen gebruiken, zegt uw oud-collega Sjaak Jacobse van Driestar educatief.
„Deze zomer gaat een van die jongeren trouwen, hij heeft niet in mijn huis gewoond, maar ik kwam hem wel tegen op de levensweg. Hij zat als kleuter bij me in de klas; hij belde me op toen hij volwassen was en helemaal aan het eind van alles was. Hij ging door diepe dalen –komt het ooit goed, dacht ik weleens– en nu trouwt hij. Oh jongens, hoe bijzonder.
Ik mag getuige zijn bij zijn huwelijk. Dat vind ik een eer, ik hoop er te zijn, maar dat doe ik alleen als we daarna ook jaarlijks even bijpraten: Hoe gaat het nu, en hoe gaat met je huwelijk?”
Hoe weet u nu: met díé persoon moet ik verder praten, daar is iets mee?
„Toen ik zelf op de pabo zat, zei een pedagogiekdocent: „Met kijken ontdek je ontzettend veel.” Observeren is een van de belangrijkste dingen die een juf moet doen. Daarna liep ik stage, waar een wat oudere kleuterjuf deze tip gaf: „Probeer elke dag van alle kinderen in je klas te bedenken of je iets van hen weet. Elke dag, van ieder kind. Maak je je zorgen over een van hen? Zet dan een streepje onder die naam, en kijk de dag erna extra goed – want dan is er iets met dat kind.
Wat was dat een goed advies; dat heb ik geprobeerd toe te passen. Het helpt ook als je met jongeren omgaat: kijk naar ze; vraag je af: waarom laat jij dit gedrag zien, wat is er aan de hand?
Anderen helpen is best balanceren. Nogal ingewikkeld. Soms kun je iemand een tijdje helpen, en neemt daarna een ander mens of een instantie het stokje over. Maar altijd kun je de zorgen die je om een ander hebt voor de Heere neerleggen, hè? Dan weet je wel wat je wel of niet moet doen. Als het bij Hem ligt, kan ik het loslaten.”
Op uw cv staat een enthousiast bericht over een vroeg moment in uw loopbaan, uit 1986: over een startende reformatorische school met 66 leerlingen in Ermelo. Hoe hebt u dat plezier uit het begin van uw carrière in het onderwijs vastgehouden?
„Een klas vol kinderen is natuurlijk heel leuk, ik heb ontzettend mooie jaren gehad in het onderwijs en heb met veel plezier lesgegeven. Maar ik geniet net zo hard als ik zie dat anderen dat mooie werk ook doen. Ik kan proberen anderen te enthousiasmeren en door te geven wat mij drijft – en als ik zie dat ze dat overnemen, ben ik blij. Ik hoef het niet allemaal zelf te doen, als het maar gebeurt. Zo krijg je een olievlekwerking.
Een groot doel van mij is dat we niet allemaal eilandjes vormen, maar dat we met elkaar in verbinding staan en over muren durven heen te kijken.”
Wat ziet u voor eilandjes?
„Ik denk dat de Jeugdwet (die sinds 2015 de Wet op de jeugdzorg heeft vervangen, CvdH) ervoor gezorgd heeft dat we elkaar ook in de gereformeerde gezindte meer zijn gaan vasthouden rond de zorg voor jongeren. De Samenwerking Christelijke Jeugdhulp is daar een mooi voorbeeld van. Samenwerking is belangrijk om in de toekomst staande te blijven. Christenen zijn in Nederland nog maar een kleine groep. Vooral opnoemen wat ons van elkaar scheidt is niet helpend voor jongeren of volwassenen of wie dan ook die hulp nodig heeft.
En die hulp ís hard nodig, laten we de ogen niet sluiten voor wat er allemaal gebeurt. Ik bedoel, het aantal echtscheidingen neemt ook in onze achterban toe. Je kunt zeggen: Met dit of dat probleem hebben wij niet te maken als reformatorische christenen – maar geloof je dat zelf? We zijn allemaal van dezelfde lap gescheurd. Alles wat in de wereld gebeurt, gebeurt onder christenen ook.
Ik moet denken aan Psalm 121, die vind ik erg mooi. De hele psalm is mijn favoriet, maar vooral vers 1: „’k Sla de ogen naar ’t gebergte heen…” Op momenten dat mensen met hun kleine dingen bezig lijken –de verschillen, de minder stichtende dingen– denk ik: Nu heb je de ogen toch echt niet omhooggeslagen. Nu bid je niet, maar ben je bezig met jezelf en het eigen gelijk en de zaken die niet goed zijn. Als we ons er meer van bewust zijn dat we elke dag, elke minuut de ogen omhoog zouden geslagen moeten hebben, dan kan ons dat bewaren voor veel zonden.”
Denkt u hierbij aan een concreet voorbeeld?
„Nee, ik denk dit sowieso. Oprecht bidden bewaart je voor veel zonden.”
En door te bidden weet je als mens wat je moet doen, ook als het gaat om de hulp voor een ander…
„Zo’n musje dat niet op de aarde valt… Niemand valt op de grond buiten Gods wil om.”
Toch zult u veel pijnlijks hebben gezien – en gaan zien, ook bij De Vluchtheuvel.
„Ja, zeker… Ik ben dankbaar voor mijn opvoeding: een goede basis is erg belangrijk in het leven. Er zijn zo veel jongeren en volwassenen die geen stevige basis van veiligheid en rust hebben gehad, of van openheid, waar over de moeilijke dingen gepraat wordt. Of iemand heeft zo’n basis wel gehad, maar veegt die weg, en waarom? Daar sta ik weleens van te kijken, hoe we, als er iets misgaat, de schuld bij anderen neerleggen. Eerlijk in de spiegel kijken is wat waard. Mijn moeder zei altijd: Als je met één vinger naar een ander wijst, wijzen er vier naar jezelf.”
Uit wat voor gezin komt u?
„Mijn ouders hadden negen kinderen. Ze waren hervormd, stapten later over naar de Gereformeerde Gemeenten, waar ik nog steeds bij hoor. We woonden een beetje achteraf, tussen de weilanden bij Zwolle, 200 meter van de weg af. Het was een heerlijk, groot, gezellig, warm huis. Zo herinner ik me mijn thuis. We speelden ongelooflijk veel, en mijn ouders vonden het wel prima wat we zoal uithaalden. Ze waren relaxed en tegelijk duidelijk. We hebben eindeloos slootje gesprongen, eindeloos geschaatst, eindeloos in de hooiberg gespeeld, waar kisten in stonden waar je leuke huisjes van kon maken. We zijn echt als gezin opgevoed en niet als solisten. Dat kan dus. Ik word altijd vrolijk als ik eraan terugdenk!
Mijn moeder is drie jaar geleden overleden, dat vond ik heel erg. Zij woonde in een verpleeghuis omdat ze al langere tijd ziek was. Toen mijn vader overleed, in september, betekende dit gelijk het einde van ons ouderlijk huis. Terwijl dat toch wel een houvast was.
Mijn vader woonde nog zelfstandig; ik zou per 1 september 60 procent minder gaan werken zodat ik regelmatig bij hem kon zijn. Hij zag er altijd sterk uit, we zeiden weleens: Hij kan wel 100 worden. Op 4 september overleed hij – een kwartier ervoor had ik hem nog aan de lijn, en toen belde mijn broertje. Ik kon het bijna niet geloven. We wisten wel dat hij ook ziek was, maar toch. Toen had ik in september opeens tijd en ruimte om het huis mee leeg te ruimen. Er is veel tijd nodig om zo’n verlies te verwerken.”
U bent opgegroeid in de gereformeerde gezindte; u bent daarin blijven werken en leven. Wat trekt u zo aan in deze achterban?
„Rond de tijd dat je een nieuwe baan zoekt, denk je altijd weer even na: of zal ik daarbuiten wat zoeken? Intussen zie ik nog zo veel leed en eenzaamheid en moeite en verdriet in de gezindte, en dat zal allemaal blijven, maar we kunnen wel wát verhelpen, daarom blijf ik. Er is nog veel te doen tussen de huisgenoten des geloofs.”
Als je ergens iets ziet van veranderende tijden en gewoontes binnen de reformatorische zuil, is het wel onder jongeren. Wat zag u daarvan?
„Een deel van de jongeren zal graag blijven schuilen binnen die zuil; een ander deel voelt zich meer thuis op een los eiland. Eigenlijk komen allerlei eilanden –kinderen uit verschillende kerken– in het voortgezet onderwijs bij elkaar. Daarom is het zo belangrijk wat een leraar voor de klas uitstraalt, hoe hij die eilandjes met elkaar verbindt. Laat zien waar de bruggen liggen, zeg ik tegen docenten – en tegen jongeren: Ga alsjeblieft niet continu hoppen, want je neemt jezelf mee en je komt jezelf tegen en overal is het wat. Luister naar de preken, laat Gods Woord je leidinggeven.”
Wie veel ziet en hoort, zou ook cynisch kunnen worden. Wat houdt u staande?
„Cynisch, met dat woord heb ik niets. Als je ergens niet meer in gelooft, moet je iets anders gaan doen, zeg ik altijd. Als je denkt: ik ben moe en het heeft geen enkele zin, dan kun je je energie beter in iets anders steken. Want het is allemaal niet afhankelijk van jou, dat blijft de les.
Ik heb veel mensen zien genezen, krachtiger zien worden. Hoop is wat mij staande houdt –en geloof en liefde– maar vooral hoop. Als er geen hoop meer is, wat dan? ”