Onderliggende pijn voedt protest in jonge Tunesische democratie
Tunesië, het startpunt en succesverhaal van de Arabische lente. Toch is de afgelopen tien jaar gebleken dat er na de revolutie in 2011 nog veel werk aan de winkel is in de jonge democratie.
„Open de deur”, roepen demonstranten maandag bij het parlementsgebouw in de hoofdstad Tunis. Die eis komt nadat president Kais Saied op zondag besluit het werk van het parlement voor dertig dagen stil te leggen, het gebouw te sluiten en met het leger te bewaken. Ook de premier van het land, Hichem Mechichi, stuurt hij de laan uit.
De president beroept zich op artikel 80 uit de grondwet, waarin staat dat hij gebruik mag maken van „uitzonderlijke maatregelen” in het geval van „dreigend gevaar.” Dat mag echter alleen na overleg met de premier en de voorzitter van het parlement, Rached Ghannouchi. Die twee stellen dat dit gesprek niet heeft plaatsgevonden en dat daarom de acties van Saied ongrondwettelijk zijn.
Het dreigend gevaar dat Saied in zijn land ziet, zijn de maandenlange protesten en diepe ontevredenheid onder de burgers over de aanpak van de coronacrisis door de regering. Het aantal coronabesmettingen stijgt al maanden, evenals het dodental. Het vaccinatieprogramma komt bovendien maar langzaam op gang.
De ontevredenheid over de corona-aanpak staat niet los van de ontwikkelingen in het land sinds de revolutie van tien jaar geleden – toen kwam er een einde aan de autocratische regering van president Ben Ali. De huidige situatie is juist onderdeel van een domino-effect; maar één steentje in een reeks vallende stenen. Jarenlange pijn voedt nu de onrust in Tunesië.
Klap
Een oud pijnpunt is de moeilijke economische situatie: hoge werkeloosheid, hoge kosten van levensonderhoud, belastingverhogingen, verslechterde overheidsdiensten. De coronacrisis deelt daarbovenop keer op keer een nieuwe klap uit, terwijl burgers niet ervaren dat de regering echte oplossingen en toekomstperspectieven biedt.
In tegenstelling tot het ontbreken van verbeteringen op economisch gebied, veranderde er op politiek gebied de afgelopen jaren wel veel. Het nieuwe parlement met 217 zetels kent meer dan 20 partijen, zonder dat één partij meer dan een kwart van de zetels bezit. Dat maakt de jonge democratie gevoelig voor instabiliteit en beperkte effectiviteit, omdat er altijd met veel verschillende posities en partijen rekening moet worden gehouden om tot een besluit te kunnen komen. Veelzeggend is dat sinds 2011 zeven verschillende premiers aan het roer stonden.
Machtsstrijd
Daarnaast zijn de huidige drie mannen aan de top –de president, premier en parlementsvoorzitter– zeker sinds de komst van Saied in 2019 in een machtsstrijd verwikkeld. Hoewel ze allen eigen taken hebben, probeerden ze de afgelopen twee jaar invloed uit te oefenen op terreinen waar juist een van de anderen verantwoordelijk voor is.
Het besluit van de president op zondag zien de premier en parlementsvoorzitter dan ook als een onconstitutionele machtsgreep. Naar het constitutionele hof, dat uitspraak kan doen in dergelijke kwesties, kunnen ze echter niet. Door de onderlinge verdeeldheid zijn er nog geen rechters benoemd. Het is vooralsnog vooral afwachten welke volgende keuze Saied maakt en hoe de Tunesiërs daar vervolgens weer op reageren.