Uitspraak gerechtshof over ‘Nashville’ „opsteker”
De Nashvilleverklaring rond huwelijk en (homo)seksualiteit die begin 2019 het licht zag, bevat geen uitingen die aanzetten tot discriminatie, oordeelde het gerechtshof van Amsterdam dinsdag. „Een opsteker.”
Aanleiding tot de uitspraak van het hof vormde een zogenoemd klaagschrift dat de belangenorganisaties Transgender Netwerk Nederland (TNN) en de Nederlandse Organisatie voor Seksediversiteit (NNID) hadden ingediend, overigens vorig jaar juni al. Zij vinden dat het openbaar ministerie (OM) vorig jaar maart ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de opstellers en ondertekenaars van de Nashvilleverklaring juridisch niet over de schreef zijn gegaan. TNN en NNID stellen dat de Nashvilleverklaring „ongelijke behandeling en aanzetten tot uitsluiting” in zich heeft. Via het Amsterdams gerechtshof probeerden zij te bewerkstelligen dat het OM alsnog tot vervolging zou overgaan. Nadat de organisaties begin juni hun klaagschrift hadden toegelicht, sprak het hof dinsdag uit dat er „goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten.”
Goede zaak
Een goede zaak voor de vrijheid van godsdienst en van meningsuiting, reageert dr. Matthijs de Blois, tot 2017 universitair docent rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Utrecht en nog altijd actief op het terrein van religie en recht. „Het hof handelt hier in lijn met eerdere jurisprudentie en met wat het openbaar ministerie vorig jaar al had vastgesteld, dat de Nashvilleverklaring niet aanzet tot discriminatie.”
Wanneer zou de verklaring daartoe wél hebben aangezet? Vorig jaar veroordeelde het gerechtshof Den Haag PVV-leider Wilders bijvoorbeeld voor zijn „minder Marokkanen”-uitspraak. De Blois: „Hét punt was daar dat Wilders na het „minder minder” vanuit het publiek zei: „Nah, dan gaan we dat regelen.””
De jurist wil verder „niet speculeren” over de vraag wanneer de Nashvilleverklaring in dit opzicht wel over de schreef zou zijn gegaan. Hij spreekt van een „opsteker” voor christelijk Nederland. „Er bestaat nog steeds vrijheid voor theologische discussies, zonder dreiging van strafvervolging.”
Lang geduurd
Mr. Bart Bouter van Post & Bouter Advocaten in Barneveld legt er in zijn reactie de vinger bij dat het lang geduurd heeft voordat het gerechtshof in Amsterdam tot zijn uitspraak is gekomen. „Op 11 juni 2020 ontving het hof het klaagschrift waarmee de belangenorganisaties bezwaar aantekenden tegen de beslissing van het OM in maart. En nu, ruim een jaar later, beslist het hof. Daarin motiveert het gerechtshof overigens helder dat er geen sprake is van het aanzetten tot discriminatie. Het OM had dat al gedaan in de ”Beoordeling strafbaarheid Nashvilleverklaring”. Deze uitspraak verrast wat dat betreft niet.”
Laat de uitspraak van het gerechtshof zien dat orthodoxe christenen zich weleens te veel zorgen maken over hun ‘recht van spreken’ in de openbare ruimte, of is dat te optimistisch gedacht? „Zo’n vraag vind ik lastig en ook wat algemeen”, zegt Bouter. „Je kunt deze concrete zaak niet gebruiken als basis om te concluderen of christenen meer of minder recht van spreken hebben in de publieke ruimte. Het hof oordeelt in ieder geval dat de Nashvilleverklaring tot doel heeft een geloofsovertuiging uit te dragen, een overtuiging die christenen volgens de opstellers ervan ook zouden moeten hebben. Dat is geen aanzetten tot discriminatie. In feite is het een directe uiting van het geloof van deze opstellers, aldus het hof.”
Bouter vraagt zich wel af „of het publiceren van een verklaring waarin standpunten staan met concrete acties over thema’s die over mensen gaan, die gevoelig liggen en die impact –kunnen– hebben op mensen leidt tot het doel wat je voor ogen hebt. Pastorale bewogenheid is nodig en mag ook verwacht worden vanuit de Bijbel en vanuit Gods liefde. Zomaar een standpunt roepen zonder dat mensen elkaar kennen en zonder dat er aandacht is voor die ander, kan alleen maar averechts werken.”
Dat is dus iets anders dan mensen naar de mond praten, aldus de Barneveldse advocaat. „Het delen van een geloofsovertuiging op grond van de Bijbel of een uitleg daarvan, dat mag en kan.”
Civielrechtelijk
Prof. mr. dr. Fokko Oldenhuis, emeritus honorair hoogleraar religie en recht in Groningen, verwijst voor zijn reactie op de uitspraak van het Amsterdams gerechtshof naar een artikel in het Nederlands Juristenblad dat hij kort na de publicatie van de Nashvilleverklaring in 2019 schreef. „Kort gezegd: Strafrechtelijk zag ik geen enkele reden tot vervolging, omdat van opzettelijk beledigen geen sprake is. Voor een civielrechtelijke actie heb ik toen wél de loper willen uitleggen voor de christelijke homobeweging.”
Stappenplan
Advocaat mr. dr. Teunis van Kooten, verbonden aan het Centrum voor religie en recht aan de Vrije Universiteit Amsterdam, is blij met de uitspraak van het gerechtshof. „Heel terecht. Als het hof anders had besloten, zou de vrijheid van godsdienst en ook die van meningsuiting zijn ingeperkt. De Nashvilleverklaring mocht dus gewoon gepubliceerd worden, al kun je je natuurlijk afvragen of de bewoordingen daarin altijd even gelukkig waren – daarvoor was hij misschien toch te veel vanuit de Amerikaanse situatie vertaald. Maar van strafbare discriminatie is dus geen sprake.”
„Mooi opgebouwd” noemt Van Kooten het „stappenplan” in de uitspraak van het Amsterdams gerechtshof. „Het hof probeerde aan de hand van drie criteria vast te stellen of er in de Nashvilleverklaring sprake was van het aanzetten tot groepsdiscriminatie: 1) Is de uitlating naar haar bewoordingen discriminerend voor een groep; zo ja: 2) neemt de context het discriminerende karakter weg, en zo ja: 3) is de uitlating onnodig buitensporig en/of grievend?” Waarbij het antwoord op het eerste criterium volgens het hof meteen al nee was, en het dus niet meer toekwam aan het beoordelen van de criteria 2 en 3. De strekking van de Nashvilleverklaring is namelijk het uitdragen van een geloofsovertuiging; niet een groep te discrimineren.”
De advocaat kan zich aan de hand van de drie criteria enkele situaties voorstellen waarin er wél sprake zou zijn geweest van „het aanzetten tot discriminatie.” „Bijvoorbeeld als de Nashvilleverklaring aan het slot had opgeroepen „dus” niet meer iets te kopen bij een transgenderbakker of lhbti-±middenstander. Of, punt 2: ik moet hier denken aan de kwestie Leen van Dijke die ruim twintig jaar terug speelde. In een interview met de Nieuwe Revu vroeg hij zich af waarom de zonde van homoseksualiteit erger zou zijn dan die van diefstal. Hij had bij deze vraag kennelijk zijn protestantse achterban voor ogen, die de achtergrond hiervan begrijpt, maar de lezers van de Nieuwe Revu, een heel andere context dus, vatten dit heel anders op. Dus: welk publiek heb je voor je, en geef je voldoende achtergronden en eventueel nuancering mee? De zeepkist is iets anders dan je catechisatielokaal. En punt 3: Voorkom dat een uitlating onnodig grievend wordt. Je mag best zeggen: Wij wijzen de homoseksuele praxis af. Maar ga er dan niet allerlei negatief geladen bijvoeglijke naamwoorden aan toevoegen, zoals „vuile, vieze.” Vraag je altijd af: zijn mijn uitlatingen ook pastoraal verantwoord?”
In de kern, zegt Van Kooten, „komt het erop neer dat je je altijd moet afvragen of de boodschap die je wilt overbrengen uitleg van je geloof is en je dat ook duidelijk maakt; dat je boodschap niet aanzet om anderen te discrimineren of te benadelen; en dat je rekening houdt met het publiek dat je met je boodschap bereikt en niet onnodig kwetsende bewoordingen gebruikt.”
Transgender Netwerk Nederland kon woensdag aan het eind van de middag nog geen reactie geven op de uitspraak van het Amsterdams gerechtshof.