Column (Aart van Soest): „De Heere is mijn Herder”
Enige tijd geleden is hij overleden. Heel eenzaam, maar niet alleen. En sindsdien moet ik er vaak aan terugdenken. Hij woonde zijn hele leven in Rotterdam-Zuid. En dat leven was bepaald niet over rozen gegaan. Hij verloor zijn vrouw, maar ook zijn kind aan de dood. En alle pijn die daarbij hoorde, daar praatte hij liever niet over.
Sindsdien dronk hij veel. Erg veel. En ten slotte gebeurde datgene wat meestal gebeurt bij mensen die hun verdriet alsmaar doorslikken. Hij werd depressief. En zo troffen de studenten die op bezoek gingen hem aan. Hij wilde graag wat hulp in de huishouding. En nee, hij had geen behoefte aan gesprekken.
Zo begint dat vaak. En als er jongeren langskomen die oprechte interesse in je tonen, kan dat zomaar veranderen. Hij genoot van de bezoekjes. En na verloop van tijd werd er meer gepraat dan gewerkt. En soms ook over dingen die pijn deden. In geloof had hij geen interesse. Net als zoveel Rotterdammers had hij niet zoveel met God.
De pijn in zijn leven stopte niet. Hij werd ook zelf ziek. Kanker. De hoop op genezing moest hij opgeven. En de bezoekjes van de studenten moesten in die tijd abrupt worden stopgezet, na de afgekondigde lockdown. De betrokkenheid bleef. Sindsdien werd hij wekelijks vanuit een woning in de Krimpenerwaard gebeld. Een student leefde mee in zijn vaak uitzichtloze omstandigheden. Soms was er een heel gesprek. Soms had hij deze behoefte niet en duurde het gesprek maar kort.
Op een dag was er onverwacht een moeilijk telefoongesprek. Hij had euthanasie aangevraagd vanwege de uitzichtloze situatie. Daarom wilde hij nu het contact ook afsluiten.
We bespraken de situatie tijdens een digitale les. Een van de studenten was zichtbaar geraakt door zijn verhaal. Na afloop van de les stelde ze een vraag. „Is het goed als ik een brief naar hem schrijf?”
De brief was er snel. Recht uit het hart. Zonder oordeel, boordevol betrokkenheid. In de brief stond ook een fragment uit een psalm. Iets over houvast in onmogelijke omstandigheden. De brief werd verstuurd.
Omdat de studenten geen contact meer hadden, besloot een collega nog een bezoek te brengen. Na de nodige overpeinzingen nam hij de tekst van Psalm 23 mee. Onderweg naar het bezoek gaf het hem de nodige hoofdbrekens op welke manier hij het Woord kon overhandigen aan iemand die niets met God had.
Bij aankomst trof hij een zeer kwetsbare man aan. Maar toen hij nog maar kort binnen was, klonk uit het bed: „Kijk hier eens wat ik heb gekregen!” De brief kwam tevoorschijn. Hij was zichtbaar geraakt. „Dit is iemand die om mij geeft!” De brief was voor hem aanleiding geweest om zijn verzoek tot euthanasie in te trekken.
En toen las hij het fragment uit de psalm voor. „Dit houdt mij erg bezig.” En zo was daar bij een sterfbed –totaal onverwacht– een intens gesprek over God en geloof. Op verzoek van de patiënt hebben zij samen gebeden. Psalm 23 werd achtergelaten in het hospice.
De collega bezocht hem de avond erna opnieuw. Hij had die nacht nauwelijks geslapen. Maar in de nacht was de tekst van Psalm 23 tot veel troost geweest. En hij had zelf gebeden tot God, Die tot voor kort nog zo onbekend was. Toen keek hij mijn collega aan. „De Heere is ook mijn Herder”, fluisterde hij geëmotioneerd. Opnieuw baden zij samen. „Tot ziens”, zei hij bij het weggaan. De dag erna was hij buiten bewustzijn. Kort erna overleed hij.
God gebruikte niet de docent die zijn studenten leerde hoe je moet communiceren met een eenzame medemens. Geen columnist die precies weet hoe de wereld in elkaar steekt. Hij gebruikte een student, die zich liet raken door de nood van een kwetsbaar medemens. En deed wat gedaan moest worden.
Misschien moet u of ik binnenkort ook een brief schrijven. Of op bezoek bij iemand die dit nodig heeft. Wellicht is het helemaal niet gemakkelijk. Maar beschikbaarheid en afhankelijkheid zijn voldoende.
De auteur is docent en contextueel therapeut.