Terroristen worden ten diepste gedreven door een verlangen naar radicale verlossing, blijkt uit onderzoek van historica en terrorismedeskundige Beatrice de Graaf. Ze zoeken die verlossing alleen op de verkeerde plek.
Tijdens het lezen van ”Radicale verlossing” van prof. dr. Beatrice de Graaf (1976) moest ik geregeld terugdenken aan de jaren vanaf 2012, toen we in Nederland voor het eerst met het verschijnsel Syriëgangers te maken kregen. Enkele van deze jihadsympathisanten volgde ik destijds als verslaggever nauwgezet. Ik was erbij toen ze met de IS-vlag zwaaiden in Den Haag, sprak hen aan op bijeenkomsten en luisterde naar hun verhalen toen ze later waren opgepakt en zich moesten verantwoorden in de rechtbank.
Toch bleef er altijd iets onbevredigends achter. Had ik nu echt de diepte van hun overtuigingen weten te peilen? Ik knikte toen ik Beatrice de Graaf in praatprogramma’s hoorde zeggen dat wie écht in het hoofd van een terrorist wil kijken, beter een goede roman over dat thema kan lezen. Waarom iemand nu precies naar de wapens grijpt – het bleef een onbeantwoorde vraag vanuit wetenschappelijk oogpunt.
Bleef. Want precies die wetenschappelijke leemte heeft De Graaf nu zelf opgevuld met het vlot geschreven boek ”Radicale verlossing”. Door diepgaande interviews met terrorismeveroordeelden te koppelen aan een wetenschappelijk model, levert ze een gefundeerde analyse van wat terroristen nu eigenlijk beweegt.
Uit naam van het geloof
Wat ze dan willen, daarover zo meteen meer. Eerst dit: willen begrijpen wat een jihadist beweegt, is helemaal niet zo vanzelfsprekend. Het probleem van zo’n houding is dat het moeilijker wordt om jihadisme tegen te gaan. Hoe wil je ze stoppen als je niet begrijpt waarom ze gaan?
Maar ook als je het wel wilt begrijpen, is dat nog niet zo makkelijk. Seculier denkende mensen zijn immers niet gewend aan het denken in termen van religieuze drijfveren. En christenen voor wie de kern van hun geloof een God van liefde is, vinden het misschien nóg lastiger, schrijft De Graaf. Zij kunnen zich soms niet voorstellen dat je je schuldig maakt aan terrorisme uit naam van je geloof.
Het is nog altijd niet salonfähig om dat in wetenschappelijke kring te zeggen, maar het is niet de positie van De Graaf. Zij stelt onomwonden dat terrorisme wel degelijk met religie te maken kan hebben, maar vooral „via de weg van de praxis en minder via de weg van het dogma.”
Met andere woorden: kijk niet alleen naar soera’s en fatwa’s als je terroristen wilt begrijpen, maar vooral naar hoe de jihadist zijn geloof vormgeeft. Het leven van jihadisten draait om een radicale geloofspraktijk, zo is een van de belangrijkste conclusies van dit boek, en niet om de theorie. Dus driedubbel in Medina gepromoveerde jihadisten kunnen in het kalifaat terechtkomen, maar ook Mo uit Rotterdam die zijn middelbare school nooit heeft afgemaakt.
Dan wordt het opeens begrijpelijk waarom sommige jihadisten nauwelijks iets wisten van de islam. Berucht is het voorbeeld van een paar jongens die, onderweg naar het kalifaat, werden opgepakt met het boek ”Islam voor dummies” in hun tas. Zie je wel, riepen sommige wetenschappers verheugd, de islam heeft er niets mee te maken; die jihadisten zijn allemaal criminelen.
Maar De Graaf maakt daar korte metten mee en dat is een grote verdienste van dit waardevolle boek. In een glashelder betoog laat ze zien dat juist een crimineel verleden het extra duwtje kan geven om nu eindelijk op het rechte pad van de islam te willen wandelen, niet zelden op zoek naar verlossing van dat criminele verleden.
Naar Syrië
Dat is de gemene deler voor vrijwel alle 23 terrorismeveroordeelden die De Graaf sprak voor haar onderzoek: ze zijn op zoek naar verlossing, waarvan dan ook. Die zoektocht begint bijna altijd met een ervaren tekort. Voor velen van de huidige generatie jihadistische terroristen, in elk geval die in het Westen, kreeg dat tekort gestalte in de oorlog in Syrië, die via (sociale) media heel dichtbij kwam. Zij kregen vrijwel zonder uitzondering het gevoel hier medeverantwoordelijk voor te zijn als ze niets zouden ondernemen.
De oplossing ligt dan voor de hand: jezelf inzetten voor de ‘goede’ zaak. Ofwel, in het geval van islamitisch jihadisme: afreizen naar Syrië en jezelf in de strijd storten. Het idee is dat daardoor het laatste stadium, de verlossing, in zicht komt, bijvoorbeeld door een ultieme daad van opoffering tijdens de strijd.
Een vraag die je hierbij kunt stellen is in hoeverre De Graaf het concept van radicale verlossing niet te veel heeft ‘ingelezen’ in de verhalen van de terroristen. Iemand kan achteraf bijvoorbeeld op een heel andere manier zin geven aan zijn levensloop dan hij eerder deed, al dan niet gestuurd door vragen daarover. Toch zegt De Graaf dat alle geïnterviewden er zélf voor kozen om hun leven „te gieten in de mal van een verhaal van ‘radicale verlossing’.”
Applausmachine
Het raamwerk voor veel terroristen is dus een zoektocht naar radicale verlossing. Maar de vraag die rest is: kan dat verhaal ook zijn kracht verliezen? Kan er iets gedaan worden om radicalen in hun zoektocht naar verlossing een andere kant op te duwen?
Het antwoord is ja. De aanknopingspunten daarvoor liggen vooral in de omgeving van de terrorist: bij de mensen die hem aanmoedigen. Bij de applausmachine, zogezegd. Als zijn eigen mensen zijn daden openlijk veroordelen en afwijzen, zal de dader geen radicale verlossing vinden. Die verlossing is namelijk niet alleen hemels maar heeft ook met heel aardse factoren als erkenning te maken.
Het is dus van het grootste belang dat identificatiefiguren in de islamitische gemeenschap ondubbelzinnig afstand nemen van iedere zweem van terreur. Daarmee is direct de moeilijkheid van deze strategie blootgelegd: je hebt daar van buitenaf geen zicht op. Je kunt een gemeenschap misschien stimuleren, maar niet dirigeren. Het was mooi geweest als het boek hier wat meer specifieke beleidsaanbevelingen had kunnen doen.
Engel der wrake
Er is één vraag die De Graaf bewust niet beantwoordt in haar boek, en dat is welk ideëel antwoord de samenleving te bieden heeft op het diepe verlangen van jihadisten die zoeken naar verlossing. Wel wijst ze in een opmerkelijk persoonlijk betoogje op wat voor haarzelf richtinggevend is: dat iemand zelf niet voor verlossing kan zorgen. „Stervelingen kunnen nauwelijks zichzelf, laat staan anderen verlossen”, schrijft De Graaf.
Ook islamitische terroristen komen vaak, zij het achteraf, tot die conclusie. De gehoopte verlossing blijft doorgaans uit. „Zelfs de meest doorgewinterde jihadist die ik sprak was aan het einde van zijn verhaal geen engel der wrake maar een menselijk wrak.” En dat is ondanks alles een hoopgevende conclusie: radicale verlossing wordt blijkbaar niet gevonden in bommen en granaten.
Boekgegevens
Radicale verlossing, Beatrice de Graaf; uitg. Prometheüs; 383 blz.; € 29,99