Respect voor het leven staat in het vroege christendom centraal. Het leven wordt gezien als Gods gave. Daarom gaan de gelovigen er zorgvuldig mee om. Ze hebben hun medemensen lief als zichzelf.
Ook de Griekse cultuur kende veel respect voor de medemens. Verschillende schrijvers getuigen hiervan, onder wie de beroemde blinde dichter Homerus, Plato en zijn leerling Aristoteles.
In zijn werk ”Ethica” gaat Aristoteles onder meer in op het handelen van de mens. Hij schrijft: „Niet hij die betrokken is in een onrechtvaardige zaak handelt onrechtvaardig, maar hij die uit eigen beweging doet wat onrechtvaardig is, dat wil zeggen, de persoon in wie de handeling haar oorsprong vindt. In de Griekse tragedies is dit ook een steeds terugkerend thema: De mens is verantwoordelijk voor zijn eigen handelen en hoort respectvol om te gaan met zijn medemens.
De schatrijke Romeinse schrijver en wijsgeer Seneca vroeg zich, oud geworden, af wat de werkelijke waarde van het leven was. Hij schreef hierover de prachtige ”Brieven aan Lucilius”, die duidelijk laten zien hoeveel respect Seneca voor andere mensen had. In de zogenaamde ”slavenbrief” schrijft hij dat hij blij wordt als hij hoort van mensen die vertrouwelijk met hun slaven omgaan. En dat was bepaald niet standaard.
Eeuwige leven
In het vroege christendom had de verwachting van de tweede komst van Christus grote gevolgen voor de opvattingen over leven en dood. Gelovigen mochten uitzien naar het eeuwige leven. Ze achtten het aardse leven niettemin kostbaar. Immers, in de doop waren zij reeds met Christus gekruisigd, gestorven, begraven in het bad der wedergeboorte en vervolgens weer samen met Hem opgestaan. In feite was de doop het begin van het eeuwige leven samen met Christus.
Deze gelovige verwachting hielden gelovigen niet voor zichzelf maar ze deelden die met elkaar. In de christenvervolgingen kwam dit heel indrukwekkend openbaar. Wanneer getuigen van Christus door de wilde dieren waren gedood in de arena (velen in het Colosseum in Rome), kwamen medechristenen na de voorstelling bij de organisatie vragen om het lichaam van de gestorven getuige. Deze werd liefderijk begraven. Vaak in de catacomben, maar soms ook op een aparte plaats. Later werd dan een kerk gebouwd bij het graf van vervolgde getuigen.
De vroege christenen waren sterk op elkaar betrokken en hadden veel respect voor het leven. Werd in de heidense omgeving zelfs abortus gepleegd door gifdranken in te nemen, christelijke auteurs hielden hun gelovigen voor dat ze zich hier verre van moesten houden. Gewelddadige voorstellingen in de theaters, waar gladiatoren elkaar op leven en dood bevochten, werden door de christelijke auteurs afgewezen. In de eerste eeuw waren de voorstellingen in de theaters al zo verruwd, dat zelfs de niet-christelijke Seneca verzuchtte: „Ik ben onmenselijker geworden omdat ik onder de mensen geweest ben.” Ook de kerkvader Augustinus wees erop dat de massahysterie in het theater een verkeerde kant van de mens aansprak. Na zijn bekering wilde hij hier ook niets meer van weten.
Liefdeskus
De christenen, die in kleine groepen bijeenkwamen, beloofden elkaar dat ze geen valse getuigenis zouden spreken, niet zouden stelen en niet zouden doden. Het respect voor het leven kwam hierin heel duidelijk naar voren. De Tien Geboden werden ook in de bijeenkomsten van de eerste christenen hardop voorgelezen.
Christenen vervulden evenzeer een andere opdracht: ze hadden elkaar hartelijk lief. Indrukwekkend zijn de vele inscripties in de catacomben die een duidelijke indruk geven van de onderlinge liefde. Graven waarop is vermeld dat de gestorvene een gelovige was, een ”fidelis”, die door iedereen geliefd werd.
De onderlinge liefde werd verder zichtbaar in de liefdesmaaltijd (”agape”), waar iedere gelovige zeer welkom was, en in de liefdeskus, waarmee broeders en zusters elkaar begroetten. „Kinderen, hebt elkander hartelijk lief!”, een opdracht van de apostel Johannes, was algemeen bekend. Johannes’ leerlingen Polycarpus van Smyrna en Ignatius van Antiochië brachten deze christelijke liefde voortdurend in praktijk.
Het vroege christendom was natuurlijk geen religie waar nooit iets fout ging. Deze periode werd ook gekenmerkt door veel strijd, met name over leerstukken. Voorbeelden zijn het canonieke karakter van de Schrift, de Drie-eenheid en de naturen van Christus.
Pandemie
Uit Eusebius’ ”Kerkgeschiedenis” blijkt dat christenen in de vierde eeuw hun medemensen probeerden te helpen waar ze maar konden, gelovigen en ongelovigen, uit respect voor het leven van anderen. Niet zelden kwamen ze daarbij zelf om het leven. Dit gebeurde ook bij een pandemie. Heel bijzonder.
Het tegenovergestelde kwam echter eveneens voor. In een preek over Johannes 15:22 is kerkvader Johannes Chrysostomus opvallend scherp ten opzichte van de rijken, omdat ze zich niets aantrekken van de armen:
„Laten we niet wegkijken voor hen die door de honger geruïneerd worden. Hoe is het mogelijk om het niet vreemd te vinden dat sommigen aan de tafel aanliggen, al lachend en van het goede leven genietend, waarbij ze anderen -doordat die zich ook op hetzelfde trefpunt bevinden- horen smeken, zich niet eens tot hun smeekbede wenden, maar hier chagrijnig van worden en zo iemand als een bedrieger wegzetten? (…)
Denk met mij aan die dag, wanneer wij voor het rechtergestoelte van Christus zullen staan. Wanneer wij verzoeken om medelijden en Christus tot ons ons zal zeggen, na hen in ons midden te hebben gesteld: „Hoeveel pijn hebt u deze zielen wel niet aangedaan door hen niet één brood en één obool [te gunnen]?” Wat zullen wij dan zeggen? Wat zullen we dan als verdediging aanvoeren? Dat Hij hen immers in ons midden zal stellen [dat staat vast]. Luister maar naar wat Hij zegt: „Als u het niet aan één van dezen hebt gedaan, dan hebt u het ook niet aan Mij gedaan.” (…)
Laten we rijkdom daarom niet als iets groots beschouwen. Die zal voor ons namelijk een middel zijn om onze straf te bevorderen, als we niet uitkijken. Zoals, wanneer we wel uitkijken, zelfs de armoede voor ons winst gaat worden, ja zelfs een middel ter bevordering van ware weelde en van rust. En we leggen onze zonden zelfs van ons af als we die armoede dankbaar dragen en we verkrijgen bij God [zo] veel vrijmoedigheid. Laten we daarom niet [hier] naar zorgeloze rust op zoek zijn. Maar laat ons doel zijn dat wij [uiteindelijk] dáár [namelijk bij Christus en bij God de Vader en de Heilige Geest in de hemel] van die onbekommerde rust zullen mogen genieten.”
De auteur is bijzonder hoogleraar Bijbeluitleg Vroege Kerk aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Dit artikel is een gedeelte van zijn lezing over ”Respect voor het menselijk leven in de Oudheid en in het Vroege Christendom”, gehouden tijdens de algemene ledenvergadering van de NPV op 20 mei.