Moeder kampt met dementie – laten we haar prikken?
Corona grijpt meedogenloos om zich heen. Vaccinatie biedt bescherming. Elke burger moet daarom kiezen: inenten of niet? Maar wie maakt een keus voor iemand met dementie? Of met een beperking?
Het vaccinatieprogramma tegen corona begint op stoom te komen. Verpleeghuizen en instellingen voor mensen met een beperking zijn sinds maandag aan de beurt.
Vaccinatie plaatst elke burger voor vragen. Is inenten verantwoord? Is níet inenten verantwoord? Hoever strekt de verantwoordelijkheid voor eigen welzijn? En voor de gezondheid van een ander?
Nog ingewikkelder kan het vaccinatievraagstuk bij wilsonbekwamen zijn. Marie bijvoorbeeld, moeder, dementerend, volgt de vragen van het leven niet meer zo. Daan met Down houdt zich niet bezig met de problematiek rond een prik.
Wie beslist over vaccinatie bij mensen die niet –of niet meer– in staat zijn zelf een keus te maken? NPV-Zorg voor het leven krijgt hier af en toe vragen over, zegt beleidsmedewerker Rineke Heij.
Vaccinatie is een medische handeling en valt daarmee onder de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst, de WGBO, legt Heij uit. „In de wet is tot in detail vastgelegd wie verantwoordelijk is voor iemand die niet in staat is zelf een keus te maken.”
De arts moet overleggen met de wettelijk vertegenwoordiger, de belangenbehartiger van de cliënt. Als die er tenminste is. Volgens de WGBO is dat de curator of de mentor, de schriftelijk gemachtigde, de vaste (huwelijks)partner, de ouder, het kind, de broer of zus. In die volgorde.
Zorginstellingen voor mensen met een beperking zijn verantwoordelijk voor hun cliënten. Een arts legt toegediende vaccinaties, als medische handeling, dan ook vast in het cliëntdossier.
Instellingen zullen bij wilsonbekwaamheid van een cliënt het gesprek aangaan met de wettelijke vertegenwoordiger. „Een instelling wil dat hij of zij op basis van goede informatie een verantwoorde keus maakt. Zeker in de huidige stroom aan nieuws.”
Ook al is de situatie rond corona nog zo ernstig, een instelling mag geen druk uitoefenen op cliënten vóór inenting. „Dit valt onder de keuzevrijheid van een cliënt of zijn vertegenwoordiger”, benadrukt Heij. Ze kan zich wel voorstellen dat instellingen, vanuit de zorg aan alle bewoners, een appel doen op vertegenwoordigers om een weloverwogen keus te maken voor de naaste.
Wat te doen als bijvoorbeeld een dementerende moeder geen wilsverklaring heeft opgesteld, geen door haarzelf aangewezen vertegenwoordiger heeft en haar kinderen principieel van mening verschillen over inenting? „De benoemde contactpersoon in het medisch dossier zal over het algemeen de spreekbuis zijn voor de arts”, zegt Heij, die het lastig vindt om hier algemene uitspraken over te doen. „Het is een onverkwikkelijke situatie, waarin niemand terecht hoopt te komen. Het geeft aan hoe belangrijk het is om hier vooraf het gesprek over te voeren en niet pas als het speelt”, reageert Heij. „Blijf altijd in gesprek”, adviseert ze. „Of klop aan bij de NPV.”