Richard Toes: Onderwijs snakt naar meer rust
Verandering en vernieuwing. Daarnaar is het onderwijs vaak op zoek, merkt Richard Toes. Hij ziet die revolutiedrang met lede ogen aan. „We moeten terug naar wat tijdloos goed is gebleken: in alle rust en ontspanning onderwijzen.”
Veertig jaar onderwijservaring, gestold in woorden. Zo karakteriseert Toes, bestuursvoorzitter van het Wartburg College, zijn nieuwste pennenvrucht: ”Geloof in onderwijs”. De individualisering in het onderwijs, het rendementsdenken, de wildgroei aan onderwijsvormen: hij signaleert en ageert, wijst aan en wijst af.
Het onderwijzen van de jongere door de oudere in de erfenis van de eeuwen vormt het unieke karakter van het onderwijs, stelt Toes, die van 2015 tot 2018 lid was van de Onderwijsraad en jarenlang het vak geschiedenis gaf. „Dat moeten we niet laten wegdrukken door alles wat de maatschappij van de scholen wil.”
Waarom schreef u dit boek?
„Het is gedeeltelijk een toegankelijke weergave van mijn proefschrift uit 2015 over hoe het reformatorisch voortgezet onderwijs aankijkt tegen vernieuwingen. Ik voel me verantwoordelijk voor het onderwijs en wil de doordenking daarvan bevorderen.
Scholen, ook reformatorische, gaan nogal eens te snel mee in de drang tot voortdurende verandering en vernieuwing. Denk bijvoorbeeld aan de neiging zich kritiekloos aan te sluiten bij een onderwijsaanpak die de behoeften van de individuele leerlingen centraal stelt. In plaats van mee te hollen met de massa, zouden we beter moeten nadenken over wat goed, bijtijds en christelijk onderwijs nu precies inhoudt.
Daarom heb ik mijn boek verdeeld in drie thema’s: tijdloos, tijdbetrokken en tijdkritisch onderwijs. Daarmee hoop ik duidelijk te maken wat door de tijden heen goed gebleken is voor het onderwijs, welke onderwerpen vooral onze betrokkenheid vragen en bij welke thema’s vooral een kritische houding vereist is.
Die indeling is subjectief.
„Dat klopt. Ik vind burgerschapsonderwijs bijvoorbeeld een thema waartoe we ons vooral op een betrokken manier moeten verhouden. Maar iemand anders kan het met net zulke goede redenen zien als een onderwerp dat vooral een kritische houding vraagt. Maar alleen al de discussie daarover kan scherpte geven aan het beleid dat scholen met betrekking tot zo’n thema voeren.”
U stelt dat het lastig is om scherp te houden waartoe het onderwijs echt dient. Hoe komt dat?
„Dat heeft te maken met het grote aantal claims dat het onderwijs vanuit de maatschappij te verwerken krijgt. Obesitasvermijding, armoedebestrijding, ondernemerschap, mediawijsheid, programmeren, seksuele diversiteit, het komt allemaal op het bordje van scholen terecht.
Daarnaast zie ik de profileringsdrang van onderwijsinstellingen toenemen. Cultuurschool, techniekschool, gezonde school: allemaal etiketten die ervoor moeten zorgen dat er meer leerlingen binnengehaald worden. Rond 1980 waren er zo’n tien profielen of onderwijsconcepten in het voortgezet onderwijs, nu zijn het er bijna veertig. Mijns inziens maakt dat het onderwijs niet veel beter, maar kost het vooral bakken geld en energie.
Maar laten we ook naar onszelf kijken. Hoewel onze achterban trouw is, zie ik ook dat een groeiende groep ouders vooral prestaties belangrijk vindt. Als een school cijfermatig goed scoort, zit het wel goed, is de gedachte.
Maar onderwijs is niet te vangen in cijfers. Het grote belang van de christelijke scholen zit in hun vormende waarde. Daarmee zeg ik niet dat resultaten er niet toe doen. Maar het rendementsdenken regeert soms te veel.”
U pleit voor meer rust in het onderwijs. Maar hoe dan?
„Een school moet zijn eigenheid behouden en kritisch zijn naar dat wat de maatschappij vraagt. Een onderwijsinstelling is geen verlengstuk van allerlei maatschappelijke organisaties. Scholen moeten zelfbewuster opereren en teruggaan naar waar ze oorspronkelijk voor bedoeld waren en wat tijdloos goed gebleken is: in alle rust en ontspanning onderwijzen.
In veel schoolplannen gaat het over steeds beter worden. Van goed naar goud. Laten we daarmee stoppen. We moeten meer aandacht geven aan trage vragen. Vragen als: wie ben ik en wat wil de Heere met mijn leven?
Het onderwijs moet mijns inziens dus wat afgeschermd worden van de samenleving. Dan ontstaat er tijd en ruimte om leerlingen te vormen.”
Worden scholen dan geen aparte eilanden in de maatschappij?
„In zekere zin wel. Maar dat is niet erg. Het is goed dat er een periode is waarin mensen gevormd worden – zonder druk van de samenleving. Tekenend is dat ons woord ”school” van het Griekse ”scholè” komt. Dat woord betekent vrije tijd. Echte kennis vraagt om reflectie en bezinning, om rust en regelmaat.”
Tegelijk staat u positief tegenover burgerschapsonderwijs. Maatschappelijke betrokkenheid is dan wel vereist.
„Dat klopt. Maar burgerschapsonderwijs heeft niets te maken met jezelf conformeren aan maatschappelijke wensen. Burgerschap draait om verantwoordelijkheid nemen. Binnen de school, de wijk en de stad.
Een school is meer dan een kennisinstituut, laat dat helder zijn. Het is een plaats waar leerlingen gevormd worden. Waar ze leren leven tot eer van God en tot heil van de naaste. Het omzien naar anderen hoort daar zeker bij.”
U wijst het individualisme en de nadruk op gepersonaliseerde leerroutes sterk af. Waarom die aversie?
„Vooropgesteld: een goede docent heeft zicht op al zijn leerlingen. Maar de vraag wat scholieren wíllen leren, moet niet leidend zijn voor de inrichting van het onderwijsprogramma. Hoe kan een leerling weten wat hij wil leren als hij niet weet wat hij niet weet?
De focus op de wensen van het kind heeft de afgelopen dertig jaar gezorgd voor een inhoudelijke kaalslag in het onderwijs. Zo is het leesonderwijs fiks in kwaliteit gedaald. Logisch: de meeste leerlingen gaan niet uit zichzelf lezen. Daarvoor is een zekere mate van discipline, dwang nodig.
Of neem de nadruk op kennis. Die is minder geworden, leerlingen vinden het niet leuk om dingen uit het hoofd te leren. Terwijl kennis essentieel is, zeker in deze tijd waarin we met nepnieuws overgoten worden.”
U pleit voor nederigheid als basishouding in het christelijk onderwijs. Wat betekent dat praktisch?
„Ik geloof dat een nederige houding een typisch christelijke houding is. Nederigheid heeft te maken met vrij en gelukkig zijn, omdat je niet meer van alles moet voor jezelf en van jezelf. Dat geeft ruimte voor de ander, het andere en de Ander.
Concreet betekent dat voor leerlingen dat zij bereid zijn te leren van de docent, die ouder en –als het goed is– ook wijzer is. Voor de docent betekent het dat hij respect heeft voor zijn leerlingen en zijn taak ten opzichte van hen serieus neemt.
Dat houdt in dat hij onderwijs geeft vanuit de Bijbelse waarheid, een expert is op zijn vakgebied en iets laat zien van zijn christen-zijn. Dat zal de ene docent helderder en overtuigender kunnen dan de andere. Dat geeft niet. Leerlingen hebben vooral behoefte aan docenten die oprecht zijn en werkelijk iets te vertellen hebben.”
Een open toelatingsbeleid is niet zo bedreigend als we de doorleefde identiteit vasthouden, stelt u. Staat u positief tegenover het wijder openzetten van de schooldeuren?
„We hoeven er in ieder geval niet bang voor te zijn. Wat mij betreft blijft de situatie zoals die nu is. Het is goed dat gezin, kerk en school elkaar in de opvoeding versterken. Morrelen aan het toelatingsbeleid kan een eerste stap zijn in de richting van afschaffing van artikel 23, waarin het gaat over de onderwijsvrijheid.
Maar een open toelatingsbeleid raakt niet aan het bestaansrecht van het reformatorisch onderwijs. De scholen zijn voor het volk, zei ds. Kersten ooit. Voor iedereen dus. Zo’n open beleid kan zegenrijk zijn. Je haalt het gesprek dan de school in.
Ik ben van mening dat de docenten grotendeels de identiteit van de school bepalen. Aan hun vorming en toerusting moet je dan extra aandacht geven.”
U kraakt behoorlijk wat kritische noten in uw boek. Welke onderwijsontwikkelingen stemmen u hoopvol?
„Mijn kritiek op onderwijsvernieuwingen zou kunnen leiden tot de gedachte dat vernieuwingen nooit goed zijn. Dat is niet het geval. Maar ik pleit wel voor traagheid, voor goed doordenken, voor evolutie in plaats van revolutie. Een hoopvolle ontwikkeling is dat dit doordenken meer en meer gebeurt. Dat heeft ook te maken met het feit dat de samenwerking tussen reformatorische scholen sterker wordt. Dat vind ik bijzonder mooi.”
Uitgeverij De Banier verzorgt donderdagavond 14 januari een digitale discussiebijeenkomst over ”Geloof in onderwijs”. De bijeenkomst start om 20.00 uur en is te volgen via debanier.nl/livestream. Behalve Richard Toes voeren onder anderen Willem de Potter, Bart-Jan Spruyt en Arno Bronkhorst het woord
Geloof in onderwijs, Richard Toes; uitg. De Banier, Apeldoorn, 2020; ISBN 978 90 8718 4476; 240 blz.; € 12,95