Joodse Hannah Arendt leefde tussen wanhoop en hoop
Ze wilde geen filosoof genoemd worden, en toch ontwierp ze een filosofisch systeem. Ze wilde geen vluchteling heten, maar ze was het wel terdege. En van haar Jood-zijn werd Hannah Arendt zich pas in de loop van haar leven bewust.
Over Hannah Arendt (1906-1975) schreef de Zweedse theoloog en ethicus Ann Heberlein een boeiende biografie. Ze tekent haar als een van de belangrijkste denkers van de twintigste eeuw.
Hannah Arendts Joodse ouders zijn niet religieus; ze vormen een ontmoetingsplek voor sociaaldemocraten. Maar als haar vader ziek wordt en sterft, vindt Hannah geborgenheid bij haar grootvader, met wie ze naar de synagoge gaat. Al heel jong leest ze ‘alles’, maar vooral de Duitse filosoof Immanuel Kant en de Deense christelijke existentialist Kierkegaard.
Op haar achttiende jaar gaat ze filosofie en theologie studeren in Marburg, vooral omdat de bekende filosoof Martin Heidegger daar doceert. „We hebben nu een leraar die ons misschien kan leren denken”, schrijft ze. Maar zij en de gehuwde Heidegger raken „gefascineerd” in elkaar en ze krijgen een geheime liefdesrelatie.
Dat verwoordt de biograaf filosofisch: „Hij werd de getergde, grote denker van wie zij droomde, en zij werd het vrouwelijke wezen –zowel lichamelijk als intellectueel– waar hij van droomde: nederig maar sterk, gepassioneerd maar verstandig, intelligent maar onervaren.”
In de jaren dat hun relatie het meest intensief is, schrijft Arendt in Heidelberg, met Karl Jaspers als begeleider, haar proefschrift over Augustinus en diens begrip van liefde. Uiteindelijk laat Heidegger haar in de steek, maar ook als ze later gehuwd is blijft ze op hem verliefd.
In 1933 gaat het net in Duitsland zich sluiten om de Joden. Van Martin Heidegger gaat het gerucht dat hij als kersverse rector van de universiteit in Freiburg Joden uitsluit van zijn werkcolleges, Joodse promovendi afwijst en nalaat Joodse collegae te groeten. Hij blijkt „een fervent aanhanger” van het nazisme te worden.
Dan begint een periode van achttien jaar in het leven van Arendt „zonder burgerrechten en een plek om de hare te noemen.” Ze verlaat Duitsland en gaat eerst naar Tsjecho-Slowakije, maar uiteindelijk naar Parijs. Vanwege het antisemitisme daar wordt echter ook dat een onmogelijke plek. Ze is hier „een buitenlandse vijand.” En dan wordt ze zich eigenlijk pas bewust van haar Jood-zijn.
Beroemdheid
Arendt geeft zich in de publicatie ”Totalitarisme” rekenschap van de ontwikkelingen waarin Joden niet meer als mens worden beschouwd. Daarmee werd ze „een intellectuele beroemdheid”, stelt Heberlein. Arendt betwijfelt in dat boek overigens dat het antisemitisme voortkwam uit „religieuze (christelijke) haat” jegens de Joden. Het was „op een klein aantal uitzonderingen na voorbehouden aan idioten in het algemeen en gestoorde extremisten in het bijzonder.” Als de biograaf hier Luthers geschrift ”Over de Joden en hun leugens” opvoert, als illustratie dat Jodenhaat en antisemitische ideeën wortels hebben in de christelijke traditie, is niet duidelijk of dit aan Arendt is ontleend of dat dit op het conto van de biografe staat.
In Parijs moet Arendt zich melden voor een interneringskamp. Met 6536 vrouwen komt ze (gescheiden van haar man) in een gevangenkamp in Gurs terecht. Voordat de Duitsers na de capitulatie van Frankrijk in 1940 het kamp overnemen, ontvlucht ze met (slechts) 200 vrouwen het kamp. Ze komt uiteindelijk te voet via Lourdes terecht in Montauban, een soort vrijstad, waar ze midden in een mensenmassa als door een wonder haar (tweede) man Heinrich Blücher weer ontmoet. Vandaar maken ze beiden op grond van een noodvisum de overtocht naar New York, waar ze „het meisje uit den vreemde” wordt, maar uiteindelijk het Amerikaanse staatsburgerschap krijgt.
Tot haar dood houdt Arendt zich bezig met vragen over de aard van het kwaad. Memorabel is haar bezoek aan Jeruzalem om het proces tegen Adolf Eichmann bij te wonen. Ze doet verslag in The New Yorker en publiceert ”Eichmann in Jeruzalem. De banaliteit van het kwaad”. Ze typeert de man die verantwoordelijk was voor de transporten van honderdduizenden Joden naar de vernietigingskampen als „een fantasieloze bureaucraat die alleen maar bevelen opgevolgd had.” Hij was noch demonisch noch fanatiek, hij deed zijn werk „zo goed en kwaad als hij kon.” Bovendien schrijft ze dat Joodse raden medeverantwoordelijk waren omdat ze collaboreerden met de nazi’s. Ze kreeg de hele wereld ermee over zich heen.
Auschwitz
Maar hoe dan Auschwitz te beoordelen, „de industrie, de plek die lijken produceerde”? Over kwaad of onrecht dat mensen elkaar aandoen is vergeving mogelijk, gelooft Arendt. Zo vergeeft ze nog in 1950 de „ontrouw” van Heidegger, als deze een verstotene is geworden uit de kringen waarvan hij vroeger het middelpunt was. Ze vergeeft hem niet alleen de breuk inzake haar relatie maar ook zijn naziverleden. Ze gaat hem –onbegrijpelijk!– zelfs verdedigen; zijn naziverwantschap was slechts „een vergissing” geweest. Ze schrijft: „Alleen de liefde heeft de macht om te vergeven.”
Maar er is ook onvergeeflijk kwaad, stelde Arendt. Ik citeer: „De concentratiekampen waren de laboratoria waar veranderingen in de menselijke natuur getest werden. (…) In hun pogingen te bewijzen dat alles mogelijk is, hebben totalitaire regimes, zonder het te merken, ontdekt dat er misdaden zijn die niet te bestraffen of te vergeven zijn. Toen het onmogelijke mogelijk werd kwam het onstrafbare, onvergeeflijke, absolute kwaad opzetten, dat niet begrepen of verklaard kon worden door de gebruikelijke motieven van het kwaad, zoals egoïsme, gierigheid, wraakzucht, lafheid, machtshonger of hartstocht: dat woede niet kan wreken, dat liefde niet kan verdragen, dat vriendschap niet kan vergeven.”
Er bestaat een kwaad dat even onbegrijpelijk als onvergeeflijk is. Vergeving? Nee. Maar verzoening? Ja. Het is niet mogelijk een volkerenmoord te vergeven, maar het is wel mogelijk zich te verzoenen met wat er gebeurd is, aldus Arendt.
Hier refereert ze ook aan Jezus: „Jezus riep op tot vergiffenis van alle zonde die op een of andere manier verklaard konden worden door menselijke zwakte, dat wil zeggen de corrupte menselijke natuur die door de erfzonde een voorliefde voor het kwaad heeft. De mens is zwak en zwicht makkelijk voor verleidingen. Het is begrijpelijk en mogelijk te vergeven.” Maar: „Jezus zegt ook dat er mensen zijn die teweegbrengen wat in het Grieks skandalon genoemd wordt: handelingen die zo ondraaglijk zijn dat het beter voor de schuldige was geweest als hij of zij nooit geboren was.” En: „Het lijkt alsof Hij ze als onvergeeflijk beschouwt.”
Verantwoordelijkheid
Hier moet wel worden aangetekend dat vergeving zich bij Arendt alleen in het intermenselijke voltrekt. Hoe schuld vereffend wordt en verzoening zich voltrekt ”coram Deo”, voor het aangezicht van God, blijft buiten beeld. Arendt was geen christen.
Het meest aangrijpende hoofdstuk heeft de titel: ”De betekenis van hoop: over zelfmoord”. Vele Joden sloegen de hand aan zichzelf om de vijand niet de eer te gunnen hun het leven te benemen. Dat was voor Arendt onmogelijk. Ze koos er altijd voor haar verantwoordelijkheid te nemen. Daarin lag haar hoop: „de plicht ging vóór de verleiding zich onder te dompelen in hopeloosheid.”
Verantwoordelijkheid liep als een rode draad door haar leven. Daarom zette ze zich bijvoorbeeld in haar bizarre omstandigheden in voor Youth Alija, de terugkeer van jonge Joden naar Israël.
Transparant
Het boek tekent wel ook een levenssfeer, in concreto bijvoorbeeld een huwelijksmoraal, die te denken geeft. Maar ik beoordeel slechts Arendts biografie, niet haar leven. De biograaf gaf een boeiende blik in het leven van een groot denker, heel transparant geschreven. Vooral een denker die de waanzin aangaande haar leven, ingebed in het leven van het volk waartoe ze behoorde, grondig heeft doordacht. Tussen wanhoop en hoop!
Boekgegevens
Hannah Arendt. Over liefde en kwaad. De biografie, Ann Heberlein; uitg. Unieboek/Het Spectrum; 228 blz.; € 26,99