Een grote meerderheid van de Tweede Kamer is het er niet mee eens dat vrouwen tussen 50 en 75 jaar voorlopig niet meer elke twee jaar worden onderzocht op borstkanker, maar eens in de drie jaar.
Staatssecretaris Paul Blokhuis (Volksgezondheid) heeft tot die vertraging in het bevolkingsonderzoek besloten vanwege personeelstekorten en door de coronamaatregelen. Er waren door de tekorten al achterstanden ontstaan en die zijn door de coronamaatrgelen verder opgelopen.
Blokhuis gaf tijdens het begrotingsdebat al aan dat hij de bezorgdheid begrijpt, maar dat er niets anders opzit dan de termijn tussen de onderzoeken met een jaar op te rekken. Blokhuis noemt het een „moeilijk besluit”, maar stelt dat het „onontkoombaar” is. Het opleiden van meer personeel kost volgens hem veel tijd. „Het personeelsbestand is op zijn vroegst in 2023 op oorlogssterkte”, aldus de staatssecretaris. Vanwege de onzekerheden wist hij ook niet wanneer de termijn weer terug zou kunnen naar twee jaar.
Maar de Tweede Kamer legt zich daar niet bij neer. Een motie die de PvdA indiende om oplossingen te vinden om de screening tóch elke twee jaar te laten plaatsvinden, werd ondertekend door vrijwel alle partijen. Het kabinet moet voor 1 maart 2021 berichten hoe dat kan worden bewerkstelligd. Blokhuis krijgt van de Kamer „alle steun bij alle denkbare oplossingen”, zei Lilianne Ploumen (PvdA). Zo wordt gedacht aan de inzet van ziekenhuizen bij de screening en eventueel extra geld.
Jaarlijks ontdekken ongeveer 6500 vrouwen via het bevolkingsonderzoek dat ze borstkanker hebben. De Kamer vindt het „van levensbelang” dat de diagnose zo snel mogelijk wordt gesteld. Een extra jaar tussen de screenings kan „ernstige gevolgen hebben voor het ziekteverloop en zelfs fataal zijn”, aldus de motie.