Meer aandacht refo’s voor homoseksualiteit
Net als de vrouw in het ambt is homoseksualiteit een terugkerend agendapunt op synodes van orthodox-gereformeerde kerken. In bevindelijk-gereformeerde kringen zijn de seksuele zeden echter nauwelijks veranderd.
Dat stellen David Bos en John Exalto in het door hen geredigeerd boek ”Genot en gebod. Huwelijk en seksualiteit in protestants Nederland vanaf 1800” (KokBoekencentrum Uitgevers, Utrecht), waarover zaterdag in Amsterdam een symposium wordt gehouden.
In de bundel wordt nagegaan hoe „het geslachtsleven” van betekenis is geweest „voor pogingen van Nederlandse protestanten om gestalte te geven aan hun geloof.” Daarbij gaat het onder meer over prostitutiebestrijding, seksuele opvoeding en karaktervorming, over kerkelijke regels inzake het huwelijk en over homoseksualiteit als „schrikbeeld” in vroegtwintigste-eeuwse politieke debatten.
Onderwijs
Jolanda van der Lee (Groningen) laat zien hoe confessionele politici in het verleden –bijvoorbeeld van de Anti-Revolutionaire Partij– het thema homoseksualiteit gebruikten in de discussie met liberale en sociaaldemocratische Kamerleden. Door strategisch gebruik te maken van gedeelde morele „afkeer” van homoseksuelen, konden ze de noodzaak aantonen van juridische gelijkstelling en gelijke overheidsfinanciering van bijzonder onderwijs.
David J. Bos (Amsterdam) zet uiteen hoe orthodoxe christenen steeds minder probeerden homo’s te ‘genezen’. In de Verenigde Staten zijn talloze ”ex-gay ministries” actief, maar in veel Amerikaanse staten en steden geldt inmiddels een verbod op „conversietherapie” voor minderjaren. „In Nederland wordt dat nu overwogen. Zal verbieden een einde maken aan ‘homogenezing’?”, zo vraagt Bos zich af.
Hij betwijfelt dat. De vrijgemaakt gereformeerde ethicus prof. dr. J. Douma stelde volgens hem al in de jaren zeventig dat zelfs „positief christelijke psychiaters” pessimistisch waren over genezing. Anders dan voor de (toenmalige) evangelicalen werd homofilie bespreekbaar voor orthodox-gereformeerden. Maar prof. Douma onderscheidde sterk het hébben van bepaalde neigingen en het gevólg geven aan deze neigingen. „Elke homofiel is dus nog geen homoseksueel.”
Fiscalist Matthijs Appelman en theoloog Ruard Ganzevoort laten in hun artikel over het Reformatorisch Dagblad zien dat de aandacht voor homoseksualiteit sinds de oprichting van de krant in 1971 sterk is toegenomen. „Vanaf 2003 werden homoseksuelen zelf vaker aan het woord gelaten, werd er opgeroepen tot dialoog en erkende men vroeger tekort te zijn geschoten ten aanzien van homo’s (zoals ze steeds vaak heetten).”
Over de toenmalige reformatorische homo-organisatie RefoAnders werd positief gesproken. Maar: „Van herbezinning op de Bijbel of relativering van het onderscheid tussen aard en daad lijkt evenwel geen sprake. Op dit punt lijken refo’s zich te willen blijven onderscheiden.”
Geaardheid
Reformatorische opinieleiders spreken over homoseksualiteit als het ervaren van seksuele „aantrekkingskracht” of „verlangens”, maar beslist niet als „geaardheid”, aldus Appelman en Ganzevoort.
De afgelopen decennia blijkt er binnen de reformatorische gemeenschap meer ruimte te zijn gekomen voor „seksuele diversiteit”, zoals homoseksualiteit, aldus de beide schrijvers. Maar dat geldt niet voor het toelaten van homoseksuelen tot het heilig avondmaal of de kerkelijke ambten.