Uitspraak euthanasiezaak vraagt om hoger beroep
In een woensdag gedane uitspraak verruimt de rechter de mogelijkheid voor artsen om euthanasie toe te passen bij een diepdementerende patiënt die daar ooit een schriftelijke wilsverklaring voor heeft opgesteld, wanneer familieleden, zoals bijvoorbeeld diens kinderen, daarop aandringen. Hoger beroep is gewenst.
Het is niet uitzonderlijk dat een rechter pas vele jaren na het van kracht worden van een wet een verhelderende uitspraak doet over hoever deze nu precies reikt. Wetten maken is per definitie mensenwerk. Zo ook de euthanasiewet, die lang niet uitputtend is en die niet elke vraag van artsen van een helder antwoord voorziet.
Neem de vraag: Wat moet ik met een diepdementerende patiënt die ooit verklaard heeft dood te willen als hij naar een verpleeghuis moet, maar bij wie als hij daar eenmaal is aangekomen niet meer is vast te stellen of hij die wil nog wel heeft? Veel artsen worstelen daarmee en vinden de wet op dat punt terecht onvoldoende duidelijk.
Toen bekend werd dat verpleeghuisarts Catharina A. op 22 april 2016 zo’n patiënte had geëuthanaseerd gingen in diverse gremia dan ook alarmbelletjes rinkelen. Is dit juridisch wel in de haak, was de vraag van onder meer de regionale toetsingscommissies voor euthanasie, de zorginspectie, de instanties voor het medisch tuchtrecht en uiteindelijk ook het openbaar ministerie. Alle kwamen tot de slotsom van niet. Ook het OM, dat het feitenrelaas grondig heeft bestudeerd.
Daaruit blijkt onder meer dat de huisarts van deze patiënt die van haar verklaring op de hoogte was haar vlak voordat de verpleeghuisopname noodzakelijk werd aan dat document herinnerde en haar vroeg of ze euthanasie wilde. Daarop zei ze: „Nee, dat wil ik niet.” En: „Ja, misschien wil ik het na de opname wel, maar nu niet.” Ook in de eerste week na haar opname zei ze nog twee keer niet dood te willen. Daarna, toen haar toestand nog verder achteruitging, werd het beeld wisselender.
Wacht even, redeneerde de officier van justitie mede daarom; dit is problematisch, want dat de uitvoeringspraktijk rond euthanasie zo complex zou worden, had de wetgever niet voorzien. Al spittend in de wetsgeschiedenis kwam hij uiteindelijk tot de conclusie dat de wet van artsen zoals Catharina A. een „actieve onderzoekplicht” eist. Concreet: A. had zich ervan moeten vergewissen dat de ooit door haar patiënte op papier gezette wil om in een bepaald stadium van haar ziekteproces te worden geëuthanaseerd ten tijde van de voorgenomen levensbeëindiging nog altijd onverminderd sterk aanwezig was.
Die redenering vindt onder strafrechtjuristen zeker steun. De Rotterdamse hoogleraar strafrecht Paul Mevis voorzag het oordeel van de toetsingscommissie in deze zaak in het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht van een commentaar waar het requisitoir van het OM van twee weken geleden precies op aansluit. Voor een recente publicatie van de Amsterdamse strafrechtjurist dr. N. Rozemond in het Nederlands Juristenblad geldt hetzelfde.
Door deze zorgvuldig opgebouwde redenering van het OM haalde de Haagse rechtbank woensdag echter ruw een streep. A. hield zich volgens de rechtbank keurig aan de vereisten van de wet.
Duidelijk is daarmee dat de rechter de wetsgeschiedenis dus anders leest en interpreteert dan het OM, maar hoe hij tot zijn afwijkende standpunt komt, is onduidelijk. Een aantal passages in de uitspraak lijkt erop te wijzen dat de arts ook in de optiek van de rechter wel een onderzoekplicht heeft, maar dan een tamelijk globale: hij of zij mag afgaan op het medisch dossier en op verklaringen van collega-behandelaars en familieleden, maar hoeft geen eigenstandig onderzoek meer te doen. Andere alinea’s lijken erop te duiden dat de arts in situaties als deze volgens de rechter in het geheel geen plicht meer heeft om na te gaan of van een vrijwillig en weloverwogen verzoek nog wel sprake is. „Het zou naar het oordeel van de rechtbank in strijd zijn met de strekking van de wet dat een eenmaal wilsonbekwaam geworden persoon wel in staat zou zijn een eerder door hem of haar gedaan rechtsgeldig euthanasieverzoek te herroepen”, heet het in de uitspraak. Oftewel, wat deze patiënte op 22 april 2016 nog gebaarde en/of uitte, deed niet meer ter zake en kon door de arts worden genegeerd, want ze was wilsonbekwaam.
In beide redeneringen komt het recht op leven, zoals het mede door Nederland geratificeerde VN-verdrag voor Burgerrechten en Politieke Rechten (BuPo) dat beschermt er bekaaid van af; in de tweede zeker. Toegegeven, niet voor iedereen is dat even zwaarwegend.
Wat juridisch gezien ronduit onbevredigend is, is dat in een en hetzelfde vonnis twee verschillende gedachtegangen naast elkaar bestaan. Wat is nu eigenlijk de boodschap van deze rechter aan al die tobbende artsen? Van de rechtbank mogen ze dus verder gaan dan van het OM, maar op welke grond? Is dat omdat een globale check, hoe complex de situatie ook is, volstaat? Of is dat omdat ze een diepdementerende patiënt mogen reduceren tot een wil- en zielloos wezen over wiens leven door anderen mag worden beschikt?
„Uiteraard blijven er vraagpunten”, luidde woensdagmiddag de veelbetekenende reactie van artsenorganisatie KNMG en van de Vereniging Specialisten Ouderengeneeskunde Verenso. Dat lijkt op een beleefde smeekbede: OM, asjeblieft, ga in hoger beroep. Begrijpelijk, want het weigeren van wensen en eisen van familieleden om in vergelijkbare zaken als deze over te gaan tot euthanasie wordt met deze uitspraak voor artsen zeker niet eenvoudiger.
Hoger beroep zou daarom na de uitspraak van woensdag inderdaad geen overbodige luxe zijn.