Kerk & religie

Prof. Jan Jongeneel kaderde vier eeuwen zendingsgeschiedenis in

Emeritus hoogleraar missiologie Jan Jongeneel beschreef vier eeuwen Nederlandse zendingsgeschiedenis. In die periode veranderde Nederland van een overwegend christelijk land in een zendingsland. „Weten christenen in Nederland waarom ze christen zijn en waarom ze dat moeten blijven? Ik ben bang dat velen die vraag niet kunnen beantwoorden.”

28 September 2018 10:54Gewijzigd op 17 November 2020 04:42
beeld RD, Anton Dommerholt
beeld RD, Anton Dommerholt

Vier eeuwen Nederlandse zendingsgeschiedenis, gebundeld in twee banden. Het eerste deel van ”Nederlandse Zendingsgeschiedenis” verscheen drie jaar geleden. Het tweede en laatste werd vrijdag 22 september gepresenteerd. Emeritus hoogleraar missiologie prof. dr. J. A. B. Jongeneel geeft er zijn visitekaartje mee af. „Verwacht geen meeslepend verhaal. Maar ik hoop dat ik erin geslaagd ben om een geordend naslagwerk af te leveren.”

Meer dan een halve eeuw al doortrekken zending en missiologie het leven van Jan Jongeneel (79). De emeritus hoogleraar missiologie aan de Universiteit Utrecht werd in 1971 namens de Nederlandse Hervormde Kerk uitgezonden als zendingspredikant in Indonesië. Na zijn terugkeer volgde in 1986 een aanstelling als hoogleraar missiologie, gecombineerd met een benoeming als kerkelijk hoogleraar apostolaat. Zijn leven ademde zending, tot 1999. „Het zendingshuis in Oegstgeest ging dicht. Dat raakte me zeer. Ik raakte burn-out. Toch heb ik na enige tijd mijn werk weer kunnen oppakken.”

Sinds negen jaar heeft prof. Jongeneel het rustiger, omdat hij zijn promotierecht verloor na zijn 70e verjaardag. Vijf jaar geleden begon hij met het in kaart brengen van de Nederlandse zendingsgeschiedenis vanaf 1602. Daarvoor kon hij niet alleen een beroep doen op de zendingsarchieven bij het Utrechts Archief, maar ook op de uitgebreide boekencollectie in zijn woning in Bunnik. Daar zijn niet alleen de muren van de studeerkamer bekleed met boeken, ook in de huiskamer en diverse andere ruimtes gaan de wanden schuil achter boekenkasten.

Toen prof. Jongeneel begon aan zijn „documentalistische werk” was hij zich ervan bewust dat hij een man van de dag begon te worden. „Het eerste deel van ”Nederlandse Zendingsgeschiedenis” verscheen twee jaar na de start van mijn onderzoek, in 2015. Op de omslag is niet te zien dat het deel 1 was, omdat ik niet wist of ik een tweede deel zou kunnen voltooien. Nu het toch zover gekomen is, ben ik God dankbaar dat ik daarvoor de energie én de helderheid van geest gekregen heb.”

Ondanks zijn gevorderde leeftijd beweegt de emeritus zich gemakkelijk door zijn huis. Hij spurt de trap af om in de keuken thee te halen. Eenmaal terug is hij nog maar net in zijn stoel gezakt of hij springt weer op. „Wacht, ik zal je een paar boekjes geven die verschenen zijn rond mijn 75e verjaardag.” En weg is hij weer, naar de zolder, om even later terug te komen met vier bundels.

Valt er na de voltooiing van uw boek nog iéts toe te voegen aan de geschiedschrijving van de zendingsgeschiedenis in Nederland?

„Tja, ik vermoed dat ik twee kritiekpunten krijg: dat ik ondanks een lange opsomming van organisaties en personen een aantal mensen niet genoemd heb, of dat ik geen aandacht heb voor een aantal landen waar Nederlandse zendelingen gewerkt hebben. Ik heb veel informatie kunnen achterhalen, maar soms heb ik keuzes gemaakt. Ik denk dat ik de belangrijkste ontwikkelingen echter in kaart gebracht heb.”

U begeleidde 41 promovendi en werkte ook na uw pensionering nog door. Bent u onvermoeibaar?

„Ik ben er niet de man naar om vanaf mijn 65e maandenlang met de camper door Europa te trekken. Het koninkrijk der Nederlanden kent pensioen, maar het Koninkrijk van God niet. Ik heb een zekere gedrevenheid. Tot mijn 70e heb ik promovendi begeleid, tot mijn 75e heb ik lesgegeven in de Derde Wereld. Nadien ben ik mij gaan richten op het beschrijven van de zendingsgeschiedenis. Daaraan heb ik 38 uur per week gewerkt. Nu dat is afgerond stop ik niet met studeren, maar aan zo’n groot project ga ik niet meer beginnen.”

Over uw standaardwerk ”Missiologie”, uit 1986, stelde een recensent dat daaruit niet alleen „grote betrokkenheid bij het kerkewerk en dus het zendingswerk” opgemerkt kan worden, maar ook „gelovige bewogenheid.” Is dat ook merkbaar in uw beschrijving van de Nederlandse zendingsgeschiedenis?

„Dit is gewone geschiedschrijving, zonder persoonlijke noten. In het slothoofdstuk geef ik aan wat mij drijft. Ik geloof in de zending en in de Heer van de zending. Het past bij me om de feiten in een kader te zetten. Zowel dat van de geschiedenis als van de theologie. Als hoogleraar gaf ik namens de staat les in de geschiedenis van de missiologie en namens de kerk was ik zendingstheoloog met als leeropdracht apostolaat. Ik heb die twee elementen altijd bij elkaar willen houden.”

U promoveerde in 1971 op een studie over de wijsbegeerte van de verlichting. Vanuit de verlichting kwam onder andere het missionaire karakter van het christendom onder kritiek te staan. Zien we de gevolgen daarvan terug in de Nederlandse zendingsgeschiedenis?

„Het christendom wordt niet alleen onder de loep genomen in de Westerse wereld, waar de verlichting grote invloed heeft gehad en nog heeft. Het staat ook constant onder kritiek in de niet-westerse wereld, bijvoorbeeld in Indonesië, India en China. Sterker nog, het is uitzonderlijk als het christendom niét onder vuur ligt. Het is noodzakelijk om in te gaan op de positieve en negatieve kritiek die de verlichting uitte op de zending. Maar ik heb ook gekeken naar niet-christenen die de zending verdedigden. Charles Darwin, de man van de evolutietheorie, was bijvoorbeeld positief over het werk van zendelingen op de eilanden in de Stille Oceaan. Hij gaf hen zelfs geld.”

Doortrekken de doelstellingen die de gereformeerde theoloog Voetius in de 17e eeuw formuleerde voor zending –bekering, kerkplanting en het verheerlijken van God– door de eeuwen heen het Nederlandse zendingswerk?

„Tot 1968 was dat algemeen het geval. In dat jaar was in de Zweedse stad Uppsala een belangrijke vergadering van de Wereldraad van Kerken. Daar werd het dialoogprogramma ingevoerd. Voortaan stond niet de bekering van heidenen in combinatie met diaconaat voorop, maar de vraag hoe christenen christelijk kunnen omgaan met vertegenwoordigers van andere godsdiensten zonder te vergen dat die christen worden. Invloedrijke Nederlandse missiologen als J. Verkuyl en H. Kraemer bleven de standpunten van Voetius huldigen, maar er ontstond een tweestromenland. Het is overigens niet zo dat de Wereldraad de bekering van heidenen afgeschaft heeft als doelstelling, maar vanaf 1968 was het én én.

De secularisatie na de Tweede Wereldoorlog was een andere ontwikkeling die ervoor zorgde dat zending van karakter veranderde. Taken die voorheen werden verricht door zendingsorganisaties, werden steeds vaker het terrein van Artsen zonder Grenzen of vergelijkbare instanties. Tegelijk ontstond een andere trend, namelijk dat steeds grotere groepen pinksterchristenen zending gingen bedrijven. Zij formuleerden hun doelstellingen soms wat anders dan de traditionele kerken, maar omdat ook zij de onbereikte volkeren wilden bereiken met het Evangelie, beschouw ik hun motieven toch als klassieke zendingsdoelstellingen.”

Zijn de motieven voor het bedrijven van zending door de eeuwen heen hetzelfde geweest?

„Ja, maar je ziet wel dat vanaf de 19e eeuw ook de kerstening van de cultuur erbij kwam als doelstelling. Dat was mede een reactie op piëtistische zendingsbewegingen. Die legden sterk de nadruk op individuele bekeringen. De 17e-eeuwse zendelingen lieten de kerstening van de cultuur overigens niet geheel liggen. Zij introduceerden het monogame huwelijk en de christelijke jaartelling, maar niet als doel op zich.”

Inmiddels is zending alleen nog gericht op individuen, niet meer op volkeren. Waarom?

„De term ”kerstening” is in verval geraakt. De gerichtheid op het kerstenen van hele culturen verdween mede omdat de kerk niet de islam tegen zich in het harnas wilde jagen. Dat de grote opdracht wordt afgezwakt doet mij verdriet. Voor mij blijft de Bijbelse opdracht overeind staan om het Evangelie in Woord en daad te bedienen aan alle volken.

Kerstening gaat wel door in de zin van christelijke beïnvloeding van de wereldcultuur. Dat zie je bijvoorbeeld in de aandacht voor gelijkwaardigheid en persoonlijke vrijheden. Het zijn vooral de van oorsprong protestantse landen die daarvoor aandacht vragen. In mijn waardering ervan ben ik wat dubbel. Ik wil de zendingsopdracht niet versmallen tot het bekeren van heidenen, maar ik wordt ook niet blij als ik zie dat structuren die opgezet zijn door zendingsorganisaties, ‘gehumaniseerd’ worden. Op de keper beschouwd vind ik zielen winnen voor het Lam veel ingrijpender dan het aandacht vragen voor vrijheden.”

Hoe groot is de invloed geweest van Nederlandse theologen op gedachtevorming over missiologie?

„Er is tweerichtingverkeer. Vooral sinds de grote zendingsconferentie in 1910 in Edinburgh is er sprake van gezamenlijke gedachtenvorming. Die heeft ook praktische gevolgen, zoals afstemming over wie waar zending gaat bedrijven. Het is de Nederlander Hendrik Kraemer geweest die jarenlang een autoriteit was op het toneel van de internationale visievorming op zending. Tegenwoordig wordt een van zijn opvolgers, Johan H. Bavinck, meer gelezen. Kraemer had een ingewikkelde schrijfstijl. Een derde invloedrijke Nederlander is Anne van der Bijl, de oprichter van Open Doors. Hij is wereldwijd een begrip als het gaat om het opkomen voor geloofsvervolgden.”

Gaat het u aan het hart dat het vlammetje van de zending gedurende uw leven in uw nabije omgeving steeds minder fel is gaan branden?

„De vlam is niet minder gaan branden. Namens grote organisaties als de EZA, Wycliffe, OMF en CAMA zitten tal van Nederlandse zendelingen in het buitenland, sterker nog: het aantal ligt hoger dan ooit. Ook kerkelijke zendingsorganisaties als de GZB en Zending Gereformeerde Gemeenten zijn volop actief.

De aandacht voor zending vanuit het mainstream protestantisme is helaas wel afgenomen. De grote omslag was weliswaar in 1968, maar feitelijk werd tijdens een conferentie in 1893 in Chicago al de teerling geworpen. Alle godsdiensten konden daar op voet van gelijkheid met elkaar omgaan. Het gevolg was dat hindoeïsten en boeddhisten in het Westen actief werden. Ze zagen dat daar openheid was voor hun religie. Het zendingscongres in Edinburgh in 1910 ging juist uit van het tegenovergestelde: de christianisering van de wereld in één generatie. En hoewel Chicago 1893 verder ging dan Uppsala 1968, zorgde ook Uppsala voor een ingrijpende verandering in het zendingsdenken.”

Is Nederland zendingsland geworden?

Voor het eerst in ruim een uur tijd valt prof. Jongeneel stil. Hij plukt aan zijn baardje en formuleert voorzichtig. „Ja, ja, eh, de verhoudingen zijn radicaal anders komen liggen. Inmiddels komen migranten in Nederland in aanraking met het Evangelie. En landen waar Nederlanders vroeger zending bedreven, sturen nu zelf zendelingen naar Europa.

Ik heb geen sluitend antwoord op de vraag waarom het christendom elders groeit en hier niet. We zijn rijk en verrijkt geworden, ja. Weten christenen in Nederland waarom ze christen zijn en waarom ze dat moeten blijven? Ik ben bang dat velen die vraag niet kunnen beantwoorden. De Rooms-Katholieke Kerk in Nederland is gestopt met het uitzenden van zendelingen. Terwijl ze ooit de grootste leverancier was van missionarissen.

Als het gaat om het geheel van het christendom ben ik niet moedeloos. Wereldwijd blijft het aantal christenen stabiel. In Europa verdwijnt het christendom weliswaar niet, maar er is wel sprake van een crisis. Gelukkig zie ik binnen het protestantisme een enorme creativiteit. De tijd dat kerkgang sterk afnam, ligt denk ik achter ons. Dus in dat opzicht ben ik niet zonder hoop.”

Prof. dr. Jan Jongeneel

Jan A. B. Jongeneel werd op 30 december 1938 geboren in een hervormd gezin en groeide op in Kockengen. Hij studeerde aanvankelijk rechten en later theologie, in Utrecht. In zijn studietijd was hij onder meer voorzitter van de christelijke studentenvereniging CSFR. Hij promoveerde in 1971 op ”Het redelijke geloof in Jezus Christus. Een studie over de wijsbegeerte van de Verlichting”. In datzelfde jaar werd dr. Jongeneel namens de Nederlandse Hervormde Kerk als zendingspredikant en theologisch docent uitgezonden naar Indonesië. Na zijn terugkeer in 1980 was dr. Jongeneel eerst hervormd predikant in Leiden, waarna hij vanaf 1982 missiologische vakken ging doceren aan de Universiteit Utrecht. Van 1986 tot 2003 was hij hoogleraar missiologie. Hij begeleidde 41 promotiestudies tussen 1989 en 2009. Prof. Jongeneel woont in Bunnik en is getrouwd. Het echtpaar Jongeneel-Touw heeft twee volwassen zoons.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer