Hoe gezond aten opa en oma?
Je kunt het best alleen dingen eten die je oma als voedsel herkent, luidt een hedendaags gezondheidsadvies. Maar het is de vraag of wat in grootmoeders tijd onder goed voedsel werd verstaan anno 2018 nog altijd door de beugel kan. Geweckte spinazie, bijvoorbeeld.
Wat mensen onder gezond voedsel verstaan, is niet in ijzer gegoten. En het heeft natuurlijk ook te maken met waar je over kunt beschikken. Als voedsel schaars is, ben je blij als je je maag gevuld hebt en maak je je niet druk over vezels en vitamines.
Vergeleken met een eeuw geleden is de kennis van de voedingsleer flink toegenomen. Maar dat wil nog niet zeggen dat gezond eten anno 2018 een gemakkelijke opgave is. We leven in overvloed, ook juist wat betreft voedsel. En als we mogen kiezen, gaat de voorkeur niet als vanzelf uit naar dat wat het gezondst is. Hoeveel voedselwijsheid er inmiddels ook beschikbaar is.
Tarwegras
Wellicht is er in elke tijd wel een elite die relatief veel met de gezondheidsaspecten van voedsel bezig is en zich in de keuzes die gemaakt worden onderscheidt van de massa. In deze tijd zou je bijvoorbeeld aanhangers van superfoods (gojibessen en tarwegras) daartoe kunnen rekenen.
In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw vormden de mensen die zich aangetrokken voelden tot de reformbeweging zo’n groep. Terwijl menigeen viel voor de charmes en het gemak van pakjes en zakjes en ander industrieel bereid voedsel, kozen zij voor biologisch en puur natuur. Niet vanwege het gemak, maar vanwege de gezondheid. Al dan niet wetenschappelijk bewezen.
Havermout
Onderschat de invloed van de voedselindustrie op het denken over wat gezond is niet. Ooit werd er in Nederland veel pap gegeten, vooral op het platteland: bij het ontbijt, maar ook ’s avonds voor het slapen gaan. De opkomst van brood zorgde aan het begin van de twintigste eeuw voor een daling van de papconsumptie.
Maar halverwege de jaren dertig kwam daar een kentering in, wordt beschreven in ”Eenvoudig maar voedzaam. Cultuurgeschiedenis van de dagelijkse maaltijd in Nederland”. Mensen gingen weer meer pap eten, juist in de betere kringen in de stad. Dat werd in advertenties in damesbladen gepromoot als gezond, vanwege de melk en de granen. Een voedselwijsheid die nog altijd haar aanhangers heeft. Was pap koken voorheen tijdrovend, dankzij de introductie van voorgestoomde havermout en Brinta was dat bezwaar uit de wereld.
Groente
Het is best opvallend dat in een kookboek uit die tijd (de achttiende druk van C. J. Wannées ”Kookboek van de Amsterdamse huishoudschool”) onbekommerd gebruik wordt gemaakt van bewerkte bestanddelen als ananasschijven uit blik, visconserven en tomatenketchup. Ook de kooktijden zijn naar hedendaagse maatstaven nogal ruim bemeten. Worteltjes: een halfuur. Spruitjes: een kwartier. Jammer van de vitamines, denk je nu. En van de smaak.
Maar juist door dergelijke kookboeken en door de opkomst van de zogenaamde landbouwhuishoudscholen nam de kennis over gezonde voeding in de loop van de twintigste eeuw steeds meer toe. Met name op het platteland had dat volgens Jozien Jobse, auteur van ”Eenvoudig maar voedzaam”, grote gevolgen. Bijvoorbeeld voor de consumptie van groente.
Rond 1900 werd er op het platteland wel soep gegeten, maar daar zaten alleen bouillon en rijst of een meelproduct in. Het besef dat groente gezond is, drong maar langzaam door. „Was ‘eenvoudig en voedzaam’ voor de plattelanders tot nu toe de belangrijkste kwalificatie voor goed eten geweest, in deze tijd begon het gezondheidsaspect mee te tellen.”
Ranzigheid
Gezond voedsel lijkt in de eerste helft van de twintigste eeuw ook vaak samen te vallen met veilig voedsel. In de betekenis van: niet bedorven. Dat is eigenlijk niet meer dan logisch. Zonder vriezers en koelkasten liggen verrotting en ranzigheid al snel op de loer. Maar niet getreurd: een handige huisvrouw kan zelfs bedorven boter weer voor consumptie geschikt maken, lees ik in ”De vraagbaak”, een boekje vol huishoudelijke tips uit de jaren dertig. In een ander werkje uit die tijd (”Alles is maar een weet! 1000 practische beproefde wenken voor huisvrouwen”) staat dat je zure melk aan de wat blauwe kleur kunt herkennen. „De melk is echter voor den mensch volkomen onschadelijk.” Wat gelijk duidelijk maakt dat voedsel weggooien wel het laatste was wat je deed.
Ook bij het houdbaar maken van voedsel gaat veiligheid voor smaak, structuur en voedingswaarde. In ”In Holland staat een huis”, een boek uit 1943 over apparaten in huis, staat een uitgebreide verhandeling over wecken. Dat was ooit een populaire manier om groente, fruit en vlees te conserveren. Maar wel een gevaarlijke: in zo’n glazen pot kan botulisme ontstaan. En daar word je letterlijk doodziek van.
Vliegenvuil
Daarom wordt geadviseerd om bepaalde groenten en vlees maar liefst twee keer te wecken. Dat houdt in: een halfuur tot twee uur op 100 graden te verhitten. Dat advies geldt bijvoorbeeld voor spinazie. Je kunt je voorstellen dat er dan weinig vitamines meer in zitten. Voorzover men zich in die tijd al bewust was van het belang hiervan.
De nadruk op veilig voedsel werd door de voedselindustrie aangevoerd als een argument om te kiezen voor fabrieksmatig bereide etenswaren. Immers: er wordt volgens strenge hygiëneregels gewerkt. En dergelijke producten zijn ook nog eens goed verpakt.
Dat was indertijd een zwaarwegend punt, blijkt ook wel uit een oproep in het Maandblad (1922): „Huisvrouwen, koopt alleen in die winkels, waar men de onverpakte levensmiddelen beveiligt voor stof en vliegenvuil.”
De hedendaagse belangstelling voor verpakkingsloos boodschappen doen, steekt daar bijna lichtzinnig bij af.
Herinneringen
Welke tips gaven (groot)ouders in het verleden hun kinderen mee om gezond te leven? Oudere lezers stuurden ons hun jeugdherinneringen.
Gehuurde geit
Mijn jeugd viel in de oorlogsjaren: ik was 5 jaar toen hij uitbrak en 10 jaar toen hij eindigde. Wij hadden een broodfabriek. Mijn vader kon brood ruilen voor boter, melk, karnemelk, worst en spek. Karnemelk hebben we veel gedronken. De stukjes boter dreven op de karnemelk, mmm!
Mijn vader huurde een geit, liet ’m melken door de kluizenaar (die de eigenaar was) en wij (ons gezin bestond uit vier personen) dronken geitenmelk. Dit alles ook ná de oorlog. Onze hulp kwam van een tuinderij en nam groente en aardappels mee, vers van het land, in ruil voor brood. Tot de fabriek bezet werd door de Duitsers, ik meen in 1944. Toen aten we zoutloos brood en kuch. Geen lekker brood. Ook aten we suikerbietenstroop. Of dat gezond was?
Rond mijn vijftiende jaar at ik ook runderlever (bloedzuiverend), witte boontjes (veel ijzer) en geklutst ei en dronk Pleegzuster Bloedwijn, als ik bloedarmoede had. En we moesten op tijd naar bed (doe ik nóg).
A. C. van Veluwen-Klijn, Zwolle
Fruit eten
„One apple a day keeps the doctor away” – een gevleugelde uitspraak van mijn vader. Daarmee benadrukte hij het belang van fruit eten. Als kind vond ik het vooral zo mooi dat hij deze zin in het Engels sprak. Hij had het na de oorlog van de Canadezen geleerd.
Nog zie ik ons gezin midden jaren 60 zitten in de grote woonkeuken van onze boerderij. Vader, moeder en vier kinderen. Altijd goed te eten. Uit eigen tuin of land. Wat ingemaakt kon worden, werd in weckpotjes in de kelder bewaard voor de wintermaanden. Een moeder die heerlijk kon koken, eenvoudig maar zo goed en smaakvol. Wat kun je daar dankbaar voor zijn en wat roept het beeld een mooie herinnering op.
Mijn ouders hebben beiden een hoge leeftijd mogen bereiken en de dokter kon ook heel lang buiten de deur gehouden worden....
Addy Robijn-Verolme, Sommelsdijk
Buiten spelen
Mijn herinneringen zijn nog van de vooroorlogse tijd. En die was zo anders dat de jeugd het eigenlijk nu niet begrijpt! Ja, ik geloof wel dat die tijd gezonder was, maar het is altijd ten dele.
Je speelde veel buiten, met kinderen uit de buurt of uit het gezin, touwtjespringen, hinkelen, hoepelen, wegkruipertje, ballen, enzovoort. Maar we hadden binnen ook niet veel speelgoed, als ik zie wat een speelgoed ze nu hebben, overvloed! Wat worden de kinderen verwend... Er is trouwens van alles volop: snoep, drinken, enzovoort. Maar de keerzijde is dat ze dikwijls alleen moeten spelen, enig kind, alleen op je kamer...
Ziekten waren er ook vroeger. Er werd alleen niet zo veel aandacht aan besteed, er was geen geld voor de dokter, dus je ging veel te laat en er was niet altijd de goede voeding en weinig sanitair en kleding.
E. Blankenstijn-Morie, Dordrecht.
Bietjes
Mijn vader had een moestuin bij een oude vrouw, die een bourgondische dame was. Als mijn vader en ik in de tuin aan het werk waren, riep ze mij meer dan eens bij zich in haar keuken en kreeg ik goede tips. Waarvan deze er een is: eet één keer in de week bietjes en je wordt heel de winter niet ziek, want daarmee bouw je een goede weerstand op.
Jaren later, toen ik zelf een gezin kreeg en er nog weleens gekwakkeld werd in de ”r”-maanden, kwam ineens haar tip weer bovendrijven en dacht ik: het is het proberen waard. Ieder hield ervan, dus was het geen straf. En ja hoor, er kwam zelfs geen verkoudheidje meer voor als ik eens per week bietjes in het menu opnam. Ongeacht op welke wijze. Dus voor mij: eens per week bietjes. Een heuse aanrader!
Ariette Huisman, Veenendaal
Zure bessen
„Wat gezond is, is lekker”, zei mijn oma altijd.
Als kind had je niet door dat je oma met gezondheid bezig was. Pitten uit de abrikozen bewaren, openmaken en opeten, „want dat is gezond.” Echinaceadruppels innemen, „want dat is zo gezond.” Oma verkoos de fiets boven de buurtbus als het even kon. Vast omdat fietsen „zo gezond” was, bedenk ik nu. Als de zwarte bessen in haar tuintje rijp waren, at mijn oma ze op. Ze keek er echt zuur bij! Maar ze at ze vast „omdat ze zo gezond zijn.” En zo schieten me allemaal voorbeelden te binnen als ik aan mijn oma denk.
Daarentegen zorgde mijn oma altijd voor een heerlijk zelfgebakken koekje of een plak cake bij de koffie. Daar was ze dan ook wel weer voor te porren.
Volgens mij lijk ik een beetje op mijn oma.
Dineke Weerheim, Nunspeet
Levertraan
Ik zie mezelf nog staan, met m’n broertje Gert, in ons onderbroek en in ons nachtkieltje bij de keukentafel. Pa en moe kwamen er samen aan te pas. Moe deed uit de fles een eetlepel vol met levertraan en stuurde die naar ons mond. Hielden we onze neus dicht tussen vinger en duim? Pa stond erbij gereed met een schepje suiker. En dan slikken, jongens. Het was duidelijk goed voor ons: we waren nooit ziek. Ook niet als we een keer door het ijs zakten en bemodderd en koud thuiskwamen.
We hadden ook een fles slaolie: „Niks is ’t er beter”, zei moe. Knie kapotgevallen? In de lappenmand lag wel een oud kussensloop. Aan repen gescheurd, vierkant lapje in de slaolie gedompeld, dat op de knie, andere lap eromheen, lopen maar weer. Hoe oud zou ik geweest zijn toen ik hoorde dat er zoiets als verbandgaas bestond? Ik denk pas na den oorlog, toen ik naar de marine ging.
M. Dankers, Rotterdam.
Hoe gezond mijn jeugd was?
”Rust, reinheid en regelmaat” was mijn moeders motto. Goed eten, weinig snoepen en op tijd naar bed. En tijdens het avondritueel van voorlezen voor het slapen gaan, aten wij braaf ons bakje fruit op.
Voelden we ons een keertje niet zo lekker of had je last van een pijntje hier of daar? Dan zei ze altijd: „Ga maar op tijd naar bed, dan gaat het vanzelf weer over!” En meestal was dat nog zo ook….
Wendy Pouw-Ebbers, Doetinchem
Als kind kreeg ik elke dag een glas verse volle melk, ’s winters warm, soms met anijsblokjes, ’s zomers niet koud maar koeltjes, want een koelkast ontbrak. Soms ranja.
’s Ochtends: havermout. Tussen de middag ‘muisje eten’: warme maaltijd met verse groenten en matig vlees. Soep altijd na, want anders kwam misschien je etensbord niet leeg. Yoghurt of gortepap op hetzelfde bord. Tussen vijf en zes uur: bruin brood met roomboter en pindakaas. Soms pure hagelslag of aardbeien (toen wel met suiker). Regelmatig een eitje.
De wisselende dagelijkse tussendoortjes overdag tijdens het spelen: wortel, appel, banaan, trosje druiven, sinaasappel, oude kaas, geschilde komkommer, plakje leverworst. Zelden snoep.
Vroeg naar bed! Zeven uur ”Kleutertje luister” met Herman Broekhuizen en Lily Petersen –„Hallo kindertjes van het hele land”– en dan slapen. In de winter borstrok aan en extra levertraan.
Hoestje? Dampo op je borst met broeiende oude kranten.
Ody G. A. Honders, Woudenberg
Geboren in 1938, oorlogsjaren, de eerste jaren na de oorlog, hoe gezond was mijn jeugd? Wij kregen als kinderen die eerste jaren na de oorlog iedere avond een lepel van die ranzige levertraan, verplicht innemen. Mijn vader had wat met levertraan, het beste wat er is, zei hij dan, maar wij als kinderen vonden van niet. Ik hoor hem nog zeggen als het ‘slikceremonieel’ begon: „Je knijpt je neus maar dicht en slikken”, en dan kregen we een theelepel met suiker voor de nasmaak toe. Ik kan me die smaak nog zo voor de geest halen. En nu slik ik alweer heel wat jaren (ben inmiddels 79) ’s morgens vroeg op m’n nuchtere maag een lepel levertraan, en een theelepel honing voor de nasmaak toe. Dat is heel goed voor je botten, maar toch moet ik nog vaak aan m’n jeugdjaren denken.
Rinus Verheij, Ermelo
Met tegenzin stapte ik vroeger iedere dag uit school de keuken binnen om het versgeperste sinaasappelsap van moederlief naar binnen te werken. Als het avondeten was, kregen we bij de pap een lepel levertraan, waarbij we met onze neuzen dichtgeknepen zaten te griezelen, maar met dank aan m’n lieve moeder die het beste met ons voorhad! Ze wist namelijk zelf goed hoe het was om ernstig ziek te zijn, maar gelukkig ook hoe ze weer beter mocht worden, ook door middel van het gezonde moermandieet.
Nicolien van Rossum-Duyster, Werkendam
In mijn jeugd was gezond eten normaal. We aten vanzelf gezond. ’t Was oorlog: geen chips, weinig snoep. Al die broodsoorten hadden we niet, ’t was tarwe- of roggebrood, moeder bakte dat zelf. Het oorlogsbrood was meestal een kleffe tunnel. We waren zelfvoorzienend: aardappels, groente, fruit hadden we zelf. Zolang er levertraan was, kregen we die (liever niet), maar ’t moest. En vooral je bord netjes leegeten, anders kregen we niets toe: ’s zondags vla, in de week karnemelkse pap. We aten elke dag een ei. Van diëten wisten we niks. De kruidenier kwam aan de deur, met nog geen 10 procent van de producten van nu – wel zo gezond.
E. Verschuur-van Luttikhuizen, Barneveld
In mijn basisschooltijd, eind jaren 60 en begin jaren 70, gaf mijn moeder het advies om veel melk te drinken, want dat was gezond en daar zou je van groeien. De melkboer kwam aan de deur om melk uit glazen flessen te verkopen met blauwe aluminium doppen.
We dronken als kinderen altijd melk bij het ontbijt, en bij de lunch die we thuis aten. En ook schoolmelk uit een driehoekig pakje met een rietje, die een beetje lauw was. De hele basisschooltijd bestelde mijn moeder schoolmelk voor ons.
Ook was er een reclame die zo ging: ”Joris Driepinter, drie glazen melk per dag”.
Hillegonda Rikkoert-Koelewijn, Schoonhoven.
Mijn moeder (de vrouw van ds. H. Hofman, die onder andere in de gereformeerde gemeente van Rotterdam-Zuid heeft gestaan; beiden zijn inmiddels overleden) zei met regelmaat tijdens de maaltijd: „Je moet je vlees opeten, anders krijg je kromme vingers.”
Dan zaten we meestal met angst naar onze vingers te kijken...
Marinus G. Hofman, Ridderkerk
Mijn moeder kocht voor ons zuiver bosbessensap bij buik- en keelklachten. Meerdere keren per dag een eierdopje vol heel langzaam leegdrinken ter verzachting van het leed. Probeer maar eens!
Nellie van Dijk, Oost-Souburg
Advies van mijn oma: neem maar lekker wat suiker in je sinaasappelsap, da’s goed voor je spieren. Ook extra veel jus over de aardappels was extra gezond.
Henk Kroon