Martelaar Faes Dirksz wordt in Gouda opnieuw begraven
Het roomsgezinde Gouda wordt in 1566 niet geteisterd door een beeldenstorm. Wel gaat men over tot het protestantisme. De stad krijgt een eerste predikant in Joachim Adriaensz, maar hij wordt afgezet als hij besluiten van de classis „lasterlicken bespottet.”
Wat gaat er aan de vestiging van de gemeente vooraf?
In 1566, het jaar van de Beeldenstorm, heeft niet één stad in Holland „zo veele kerk, klooster-gestichten, zo veel Godshuizen en Kapellen” als er in Gouda zijn. Zo kunnen daar dan vele beelden gebroken worden. Maar dat gebeurt niet. Gouda lijkt nog niet rijp voor de Reformatie.
Dat laatste ondervindt een dokter in de stad. Hij wil een gereformeerde predikant buiten de poort laten preken. Het plan slaat niet aan: de dominee moet onverrichter zake vertrekken. En alle glazen van de medicus gaan aan scherven.
Er bevindt zich ook een aantal doopsgezinden in de stad. Twee van hen kennen we bij name: Faes Dirksz, een stoelendraaier, en Eewit Gerridsz. De pastoor, Judocus Bourgeois, vanaf circa 1566 werkzaam in de stad, komt hen op het spoor, maar Faes en Eewit worden tijdig op de hoogte gesteld dat de pastoor hen wil aangeven. Eewit vlucht de stad uit, Faes niet. Het heeft er veel van weg dat hij het martelaarschap zoekt. Zelfs na zijn arrestatie wordt hij nog in de gelegenheid gesteld om zich uit de voeten te maken maar hij blijft, ondergaat de verhoren en wordt op 30 mei 1570 ter dood gebracht. Zijn lichaam wordt achtergelaten op de plaats van het „gerecht”, het galgenveld, aangezien het de aarde „onwaerdig” is en het tot „spijse voor de vogelen des hemels” moet zijn.
Daarmee vergeleken loopt het anders af met pastoor Jodocus Bourgeois. Hij sterft een jaar later op ongeveer 49-jarige leeftijd, maar vindt zijn graf in de kerk van de minderbroeders.
Hoe krijgt de Reformatie in Gouda gestalte?
Een groep van zeventig man onder aanvoering van geuzenhoofdman Adriaan van Swieten rukt op 19 juni 1572 op naar Gouda. Vrij eenvoudig nemen ze er het bewind over en de stad sluit zich aan bij Willem van Oranje en de opstandelingen.
Er komen in godsdienstig opzicht veranderingen. Veelzeggend is dat er onder de Gouwenaren mensen zijn die het lijk van pastoor Bourgeois uit zijn graf willen halen en dat van de martelaar Faes Dirksz ervoor in de plaats willen leggen. Zover komt het niet, wel wordt het gebeente van Faes Dirksz opgehaald en boven op dat van de pastoor gelegd. Tieleman van Braght, schrijver van een martelarenboek, levert bitter commentaar als hij schrijft dat bij de wederkomst van Christus duidelijk zal worden „wien van haer beyden bij den oversten Herder voor een aengenaem schaep of voor een verworpelijken bok sal bekent en aengenomen worden.”
Hoe groot is de gemeente in die beginjaren?
Er is godsdienstvrede afgekondigd. Toch krijgen de rooms-katholieken al spoedig te maken met beknotting: de Sint-Janskerk gaat op slot en de kerkelijke goederen worden geconfisqueerd. Zelfs volgt er niet lang daarna een verbod op de openbare uitoefening van de rooms-katholieke eredienst.
Maar de protestantisering van Gouda wordt niet krachtig doorgezet. Het aantal gereformeerden lijkt klein, maar exacte gegevens ontbreken. De ‘oude’ godsdienst blijkt nog springlevend, en dat er mensen zijn die een terugkeer naar de Spaanse overheersing voorstaan, blijkt in 1574. Op 5 februari wordt de stad opgeschrikt door het aan het licht komen van een samenzwering, bedoeld om soldaten van de vijandige landvoogd binnen te laten; zij zullen de macht moeten overnemen. Het plan wordt verijdeld: Gouda blijft in de handen van de prinsgezinden.
Wie is de eerste predikant?
Joachim Adriaensz, afkomstig uit Oudewater. Over zijn functioneren in de stad weten we eigenlijk maar weinig. Dat komt doordat de oudste notulenboeken van de kerkenraad door de remonstranten in de tijd rond de Dordtse Synode van 1618-1619 verdonkeremaand zijn. Gelukkig zijn er nog wel de acta van de classis Dordrecht, waartoe Gouda in de begintijd gerekend wordt. Die schetsen evenwel geen rooskleurig beeld van zowel de voorganger als de gemeente.
Wat is het geval? Op de classisvergadering van 4 augustus 1573 blijken Adriaensz en de andere Goudse afgevaardigden zich misdragen te hebben. Ze zijn het niet eens met de classicale visie op de instelling van de kerkenraad in Gouda en daarbij willen ze – aldus de scriba van de classis – „met ons geen doen hebben, noch den christelicken ban (soo wij denselven noemen) in haer gemeente invoeren.” De wijze waarop ze hun ongenoegen tot uiting hebben gebracht is schokkend voor de andere broeders: Adriaensz en de zijnen hebben in het huis waarin ze logeren „de gantsche acte lasterlicken bespottet.”
Twee dominees en een commissie, ingesteld door Willem van Oranje, reizen naar Gouda. Ze zullen uitzoeken „of men de ongehoorsaemen mochte winnen” of dat men hen moet afzetten en „een ander godsalich man in der stede stellen.” Het laatste gebeurt.
Hoe ontwikkelt de gemeente zich verder?
Andere mannen, „godsalich” in handel en wandel, volgen Adriaensz op. Wel is het merkwaardig dat hun theologische ligging met het verstrijken van de tijd steeds meer de kant van de remonstranten opgaat. Het afstand nemen van de orthodoxie in Gouda wordt door tijdgenoten opgemerkt en de stad wordt regelmatig uitgemaakt voor een broeinest van ketterijen of een „dreckwagen van heresiën.”
Dit is deel 18 in de serie Reformatie in de Nederlanden. Op 11 juli deel 19: Rolde.