Corjan Rink: Welvaartskind op zoek naar waarheid
Zijn ticket richting Tel Aviv was al geboekt, toen op 11 september 2001 twee vliegtuigen zich in de Twin Towers boorden. Het maakte er de ruim anderhalf jaar die Corjan Rink als vrijwilliger in opvanghuis Jemima werkte niet rustiger op. Zijn verblijf op de Westelijke Jordaanoever stempelde zijn leven. „Door gesprekken met mensen van over de hele wereld leerde ik op zoek te gaan naar de waarheid achter mijn waarheid.”
Praten doet hij graag en veel. Snel ook. En met gebaren. Soms met het hart op de tong. Corjan Rink: „Ik weet dat ik wat direct kan overkomen. Niet om het daar meteen op af te schuiven, maar ik ben geboren onder de rook van Rotterdam. En ben daar altijd blijven wonen. Dat zal wel invloed hebben.”
Hij staat op, loopt naar buiten en wijst vanaf zijn balkon in Capelle aan den IJssel naar het einde van de straat. „Kijk, daar begint Rotterdam. Het is dus niet voor niets dat ik mezelf vaak Rotterdammer noem.”
Weer onderweg naar zijn stoel pakt hij een schaalmodel van een zeilboot van een van de vele stapels dikke boeken die zijn woonkamer sieren. „Die kreeg ik van een kringloopwinkel. Een vrijwilliger heeft de naam van mijn nieuwe werkgever in de zeilen geborduurd.”
Het was een van de vele cadeaus die Rink ontving bij zijn afscheid van Woord en Daad, waar hij tot 1 oktober in dienst was als relatiebeheerder particulieren. Hij had vijftien jaar nauw contact met de vele vrijwilligers, waaronder die in de kringloopwinkels en had ”jongeren” in zijn pakket. Het enthousiasme straalt van hem af, als hij over die periode praat. En over de nieuwe taak die hem wacht als manager fondsenwerving, recruiting en relatiebeheer bij Mercy Ships. Een baan met mooie doelen, zoals fondsen binnenhalen voor het nieuwe ziekenhuisschip Global Mercy, waarvoor elk jaar ook nog eens honderden vrijwilligers nodig zijn.
Woord en Daad, Mercy Ships, u zoekt het internationaal. Is Rotterdam uiteindelijk toch niet groot genoeg?
„Ik heb de afgelopen jaren inderdaad veel gereisd. Dat zie ik als een voorrecht. Ik heb zo veel mooie mensen ontmoet. Met veel van hen heb ik nog altijd contact. Via WhatsApp en Facebook gaat dat makkelijk. Nu ik bij Mercy Ships ben gaan werken, ben ik wat minder vaak op reis. Daardoor hoop ik wat meer tijd te hebben om híér mooie dingen te doen. Misschien kan ik buddy worden van een paar jongeren of zo. Want inderdaad, ook hier is genoeg nood. En je hoeft niet ver weg om mooie mensen te ontmoeten.”
U bezocht veel landen in Afrika, maar ook India, Guatemala, Colombia en de Filipijnen. Waar voelde u zich het meest thuis?
„Ik geniet van het mooie wat ik zie in andere culturen. Ieder land heeft zijn eigenheid. Een eyeopener in al die landen was voor mij de gastvrijheid die ik ben tegengekomen. En de mensen spreken me aan. Ik houd ervan om naar hun verhalen te luisteren. Veel in die landen leert je dankbaar te zijn, te genieten of te relativeren. Maar als je me vraagt waar ik me het meest thuis voel, dan is dat in het Midden-Oosten.”
Waarom het Midden-Oosten?
„Dat is de plek waar ik als jonge gast, net 21, vrijwilligerswerk deed in Jemima, een tehuis voor gehandicapte jongeren van Palestijnse afkomst op de Westelijke Jordaanoever. Mensen snappen het vaak niet goed als ik zeg dat ik daar nog graag een keer heen zou gaan, want het is en blijft een conflictgebied. En dat is verdrietig. Maar het is ook zo interessant wat daar gebeurt. Joden, Palestijnen; de meeste mensen die je spreekt willen maar één ding: in vrede met elkaar leven.”
En u heeft ook geen oplossing om dat voor elkaar te krijgen?
„Over het Midden-Oosten hebben we, als christenen, al heel snel een opvatting. Maar ik ben achter één ding gekomen in mijn leven: situaties in de wereld zijn vaak te ingewikkeld om daar met mijn westerse blik even een zinnige mening over te geven. Ik stel die mening inmiddels regelmatig bij door goed naar mensen te luisteren. Ook naar hen die niet direct mijn visie delen. Zoals mijn Palestijnse vrienden. Dan blijkt dat de waarheid soms net anders is dan de waarheid die ik in mijn hoofd had.
Ik daag mensen graag uit datzelfde te doen. Tijdens discussies op verjaardagen bijvoorbeeld ben ik graag degene die een andere mening verkondigt. Als de meute rechts zegt, zeg ik links, of andersom. Puur en alleen om mensen wakker te schudden en te laten ervaren dat er vaak ook een andere kant is.”
Het hing er trouwens maar om of u naar Bethlehem zou vertrekken, destijds.
„Dat klopt. Net na de aanslagen op de Twin Towers gonsde het van de geruchten dat de Palestijnen erachter zouden zitten. En ik had m’n tickets al geboekt.”
Wat vonden uw ouders ervan dat u toch naar Jemima ging?
„Het was duidelijk niet hun keus, maar toen ik besloot toch te vertrekken, zijn ze wel achter me gaan staan.”
Dat zal hun wel slapeloze nachten hebben bezorgd…
„Ja, het werd een onrustige tijd. De tweede intifada brak uit. De tanks stonden regelmatig achter ons gebouw te schieten. Bombardementen, soldaten, razzia’s. Ambulances reden af en aan. Er gold vaak een straatverbod. Pas later, toen ik terug in Nederland was en bij de eerste de beste helikopter die overvloog me verborg onder een afdakje, besefte ik dat ik uit een oorlogssituatie kwam. Mijn ouders hadden dat al eerder in de gaten. Ze belden me vaak als ze weer iets verontrustends op het nieuws hadden gehoord. Zelf wist ik dan vaak nog van niks.”
Wat leverde het verblijf u uiteindelijk op?
„Ik kan wel zeggen dat de periode in Bethlehem mijn leven gestempeld heeft. Het was een pittige periode –stond ik daar als 21-jarige opeens luiers te verschonen van volwassen jongens– maar ook een leerzame. Ik werd op mezelf teruggeworpen en moest door het contact met mensen van over de hele wereld opnieuw ontdekken hoe ik over de wereld en over mezelf dacht. Dan kom je er als jongere ook achter dat niet alles vanzelfsprekend is, zoals onder welke omstandigheden je bent opgevoed.
Ik herontdekte ook wat het geloof voor me betekende. Tijdens de eerste weken had ik weinig contact met andere vrijwilligers en medewerkers en ik voelde me eenzaam. Ik smeekte God me te laten zien of ik moest gaan of dat ik zou blijven. Ik kan niet anders zeggen dan dat Hij geantwoord heeft door me vrienden te geven met wie ik nog altijd contact heb. Mede door hen werd het een fantastische tijd.”
Hoe bereidt Woord en Daad jongeren die misschien wel voor het eerst naar het buitenland gaan voor op een verblijf in een andere cultuur?
„Voordat jongeren vertrekken, doorlopen ze altijd een begeleidingstraject. We vertellen ze veel over het land waar we naartoe gaan en denken in verschillende bijeenkomsten met elkaar na over hoe je kunt omgaan met een andere cultuur. Dat is belangrijk, want daardoor kunnen ze zich van tevoren al een beeld vormen over de situatie daar. Ik vond het zelf ook altijd belangrijk dat ze leren luisteren zonder vooroordelen.”
Want, die zijn er?
„Bij veel westerlingen leven vooroordelen over mensen in bijvoorbeeld Afrika. Dat ze lui zijn bijvoorbeeld. Of dat iedereen arm is. Dat mensen oneerbiedig zijn in de kerk. Dat kun je voordat je op reis gaat allemaal in je hoofd hebben. Maar ik wil jongeren uitdagen om een andere cultuur te ervaren door goed te kijken en te luisteren naar verhalen om zo een eerlijk plaatje te krijgen. Dan mag je gerust kritisch zijn en gebruiken of gewoonten afkeuren. Maar doe dat niet op basis van gedachten die je van tevoren al had zonder de mensen en de situatie goed te kennen.”
Tijdens de reis zijn leerlingen van hier aan leerlingen daar gekoppeld. Er staat een bezoek aan de woonplekken van jongeren op het programma. Wat doet zo’n huisbezoek met Nederlandse scholieren?
„Dat zijn vaak heftige dagen, want leerlingen van de scholen die Woord en Daad sponsort komen uit arme gezinnen. In het begin van mijn reizen verwachtte ik dat jongeren zouden breken op het moment dat ze rondgeleid werden in het huis van hun buddy. Maar de meesten lopen tijdens zo’n bezoek schijnbaar onbewogen rond. Dat wil niet zeggen dat het bezoek hen koud laat, maar ze nemen het tot zich en moeten het eerst een plekje geven voordat ze erop kunnen reageren.
’s Avonds komen de opmerkingen. „Het is wat, dat ze daar echt zo leven.” De verbazing ook dat de mensen niks hebben, maar dat ze dan toch van hun laatste geld een fles cola voor ons halen. En daarna komen vaak ook de vragen.”
Welke vragen?
„Nou, vragen die veel volwassen kerkgangers misschien niet durven te stellen. Bijvoorbeeld: „Ik weet niet of ik in God geloof als ik dit allemaal zie.” Dan kun je daar heel hard tegen ingaan en zeggen: Natuurlijk bestaat God! Of je kunt doorvragen. Waarom denk je dat? Dan heb je daar samen een gesprek over. Van hart tot hart.”
U bent inmiddels tientallen keren op huisbezoek geweest. Went armoede?
„Nooit. Als leerlingen me laten zien waar ze wonen en slapen, dan voel ik dat na zo veel jaren nog altijd in m’n buik. Als we met onze westerse bril kijken, snappen we soms ook gewoon niet hoe mensen zo kunnen leven.”
Jongeren zouden kunnen vragen: Waarom laat God dit toe?
„Ik ben daar eerlijk in: dat weet ik zelf ook niet goed. Wel weet ik dat Hij doet wat Hij het beste acht. En ik heb geleerd dat als je met die wetenschap leeft, God er alleen maar groter op wordt. Niet begrijpelijker overigens.
Ook weet ik dat Hij elk mens een eigen verantwoordelijkheid heeft gegeven. Dus als ik God de vraag zou stellen waarom Hij dit allemaal toelaat, dan zal Hij mij dezelfde vraag kunnen stellen. Wat doe ík aan deze situatie? Dan gaat het niet alleen om geld geven, maar ook om je leefgedrag hier. Kan ik het verantwoorden om kleding te kopen waar kinderen aan meewerken. Of chocolade waarvoor de cacaoplukkers uitgebuit worden. Als je zo met die vraag omgaat, krijgt hij gelijk een heel andere lading.”
Hoe ver reikt die verantwoordelijkheid?
„Armoede is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de mensen daar, het bestuur van een land, ontwikkelingsorganisaties en ons westerlingen. Ik geloof niet in witte redders. Ik zou zelf het verschil tussen rijke en arme landen dan ook niet benadrukken, maar zie het verschil voornamelijk in kansen die mensen krijgen. En wat ze daarmee doen. In de Filipijnen steunt Woord en Daad een project waarin studenten getraind worden om zelf te leren onderhandelen met fabrikanten uit het Westen. Dat vind ik dus mooi. Want zo maak je de mensen zelf sterk.
Om het weer even naar onszelf te trekken: wij hebben hier wel heel veel mogelijkheden, wij zitten in een positie waarin we kunnen geven aan mensen die het minder hebben dan wij.”
Zijn we ons daar als westerse christenen genoeg van bewust?
„Ik denk dat we hier vaak wat te comfortabel in onze welvaart zitten. We zijn maar wat bang om die op te moeten geven. Als we de Bijbel nalezen over het begrip geld, dan weten we allemaal dat we alles wat we bezitten, hebben gekregen. En wat doe je daar dan mee voor een ander? Dat vind ik wel iets om over na te denken.
Ds. W. Visscher uit Amersfoort zei eens dat wij hier allemaal ons eigen aardse paradijsje aan het maken zijn. Dat ben ik nooit vergeten. Omdat ik het herken. Want ik ben zelf ook een welvaartskind. En ook niet de wereldverbeteraar die ik misschien zou moeten zijn.”
Hoe zien jongeren zichzelf als ze op reis zijn?
„Dat we welvaartschristenen zijn dringt vaak door als ze zien hoeveel moeite het veel mensen kost om elke avond eten op hun bord te krijgen. Dat is heel anders dan in Nederland, waar het voedsel vaak voorverpakt in de supermarkt ligt. Bewust liet ik jongeren hun gastouders vaak helpen met bijvoorbeeld het slachten van een kip. Met dat beeld in het achterhoofd bid je de bede ”Geef ons heden ons dagelijks brood” voortaan toch anders.”
U bent enthousiast over de vaak intensieve gesprekken die u tijdens de reizen met jongeren had en heeft daar ook een visie over. Welke?
„Ik heb ervaren dat juist de gesprekken tussen ouderen en jongeren heel veel moois kunnen opleveren. Ik zou willen dat ouderen zich bijvoorbeeld in de kerk niet alleen terug zouden trekken in vrouwen- en mannenverenigingen en jongeren op hun jeugdvereniging, maar dat er juist meer gemixte initiatieven ontstaan.
Tijdens de reizen hield ik weleens een speeddate. Jongeren praten dan steeds kort met elkaar over een les uit de Bijbel. En dan daarna weer met een volgende over een nieuw onderwerp. Ik heb de spanningsboog bij jongeren in de loop van de jaren steeds korter zien worden, en dit paste daar mooi bij. Maar even los daarvan, zo’n initiatief zou dus ook heel goed uit te rollen zijn binnen een kerkelijke gemeente. En reken maar dat je dan boeiende gesprekken krijgt.”
Corjan Rink
Corjan Rink wordt in 1978 geboren „onder de rook van Rotterdam”, in Krimpen aan den IJssel. Hij groeit op als middelste in een gezin van drie. Zijn vader werkte als politieagent, zijn moeder kwam uit de zorg. Na de middelbare school gaat hij journalistiek studeren aan de Christelijke Hogeschool Ede. Die studie rondt hij „bijna af.” Net na de aanslagen op de Twin Towers in 2001 vertrekt hij naar Jemima in Bethlehem, waar hij ruim anderhalf jaar vrijwilligerswerk doet. In 2006 gaat hij als relatiebeheerder aan de slag bij stichting Woord en Daad. In die hoedanigheid reist hij onder meer met jongeren en docenten naar diverse ontwikkelingslanden. Sinds oktober is hij manager fondsen, recruiting en relatiebeheer bij de medische hulporganisatie Mercy Ships. Corjan Rink is ongehuwd en kerkt in de hervormde Hillegondakerk in Rotterdam.