Dier in vrijheid profiteert van steun dierentuin
Dierentuinen proberen de belangstelling voor wilde dieren en de natuur aan te wakkeren door dieren te laten zien. Tegelijkertijd werken ze aan fokprogramma’s om bedreigde soorten te behouden en waar mogelijk weer in het wild uit te zetten. Zonder de inkomsten van het publiek komen de fokprogramma’s in gevaar.
„Als de bezoekers wegblijven, kunnen wij op den duur de fokprogramma’s niet meer uitvoeren. Er is geen tegenstelling tussen de ideologische kant van de dierentuin en de commerciële.” Harald Schmidt, hoofd van de afdeling dier en plant van Diergaarde Blijdorp in Rotterdam, vindt dat beide elkaar versterken. „Je krijgt alleen maar steun voor de redding van de amoerpanter en de zwarte neushoorn als je die ook laat zien.”
Dierentuinen maken net als andere instellingen zware tijden door. Maar de tuinen zijn niet op winst uit en fokprogramma’s zijn niet voor de korte termijn ontwikkeld. „Ons werk gaat over generaties.” De dierentuinen proberen met die programma’s de genenpool van bedreigde soorten zo goed mogelijk in stand te houden. „We mikken met de Europese programma’s op een verlies van niet meer dan 10 procent van de genen in honderd jaar.” Even veert Schmidt op van zijn terrasstoel om een zeemeeuw te verjagen die brutaalweg op een tafeltje is geland van een vrouw met een kinderwagen. Een paar jongetjes rennen stoeiend over de paden richting de olifanten.
Het fokken van wilde dieren werd pas in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw een serieuze zaak. In de jaren vijftig en zestig waren de fokresultaten in gevangenschap bedroevend en haalde men probleemloos dieren uit het wild. Dat kan niet meer: dierentuinen willen niet de laatste exemplaren van bedreigde soorten weghalen, ze willen juist bijdragen aan het behoud van wilde populaties. „Met het besef dat het anders moet met de wereld, is de hobby van rijke mensen die in de VOC-tijd begon, geleidelijk geëvolueerd”, glimlacht Schmidt. „We willen bewondering opwekken én het verhaal over de bedreiging van de natuur vertellen. Een goede combinatie: het publiek helpt dat doel te bereiken.” De coronacrisis gooit nu lelijk roet in het eten, want er komen minder bezoekers en Blijdorp voert zelfs actie om overeind te blijven.
Het streven is erop gericht gefokte dieren weer uit te zetten om populaties te herstellen. Dat kan lang niet altijd en is meestal erg ingewikkeld. Toch lukt het soms, zoals bij het przewalskipaard in Mongolië, de gier in Italië en de wisent in verschillende natuurgebieden in Nederland en elders in Europa. Ook zijn er in Rwanda, Afrika, zwarte neushoorns uitgezet in het Akagerapark, waar ze goed in de gaten worden gehouden. De Europese Dierentuinen Associatie (EAZA) beseft dat een burgeroorlog of extreme armoede –denk aan stroperij– zomaar een eind kan maken aan een mooi project. „Als je de oorzaak van achteruitgang niet wegneemt, heeft het geen zin dieren opnieuw te introduceren.” In eigen land blijkt het heel lastig om de korenwolf –een hamster– te behouden omdat zijn voortbestaan zo afhankelijk is van agrarisch beheer.
Uitwisseling
EAZA, waarbij ruim 300 dierentuinen zijn aangesloten, waaronder die in de Aziatische stadstaat Singapore, leidt de fokkerij van zo’n 400 bedreigde diersoorten. Per soort worden de fokprogramma’s gecoördineerd door één dierentuin. Deze stamboekhouder weet precies welke dieren waar zitten en bekijkt met welke individuen het best kan worden gefokt om de genenpool zo breed mogelijk en daarmee de populatie gezond te houden. Om die reden wisselen dierentuinen onderling dieren uit. De stamboekhouders hoeven niet het wiel uit te vinden, want EAZA werkt met biologen die daarin gespecialiseerd zijn en de tuinen adviseren.
„Zonder deelname aan EAZA kun je niet aan dieren komen”, vertelt Schmidt, die namens Blijdorp leidinggeeft aan het fokprogramma van de Aziatische olifanten. Dierentuinen hebben in principe genoeg olifanten en willen ze ook niet lukraak fokken. Tegelijkertijd moeten deze dieren op gezette tijden nakomelingen krijgen om zelf gezond te blijven. „Als ze niet om de paar jaar een kalf krijgt, kan een olifantenkoe verklevingen aan haar eierstokken krijgen die haar ongeschikt maken voor de fokkerij op een later tijdstip. Met die dingen moet je rekening houden.” Daarom komen alleen mensen met voldoende kennis in aanmerking om een stamboek te runnen én alleen als er in eigen huis voldoende steun is voor de inspanningen ten behoeve van het grote geheel.
Fokprogramma’s zijn helemaal toegesneden op één soort. „Met een grote populatie van dieren die niet zo lang leven, ziet dat er anders totaal uit dan voor olifanten, waarvan een dierentuin er niet zo veel kan hebben en die bovendien erg oud worden. Een kudde olifanten mag niet te hard groeien en evenmin vergrijzen.”
Probleemdier
De sterkste schouders dragen binnen EAZA de zwaarste lasten. Daarom is Blijdorp stamboekhouder voor vijf soorten: de Aziatische olifant, de Ruppells gier, de Egyptische landschildpad, de kleine rode panda en het kuifhert, een soort muntjak. Daarnaast doet de diergaarde mee aan ruim tachtig programma’s die door andere tuinen worden gecoördineerd, zoals dat voor de zwarte neushoorn, waarmee het behoorlijk succesvol is.
Er gelden afspraken voor de fokkerij en de deelnemende tuinen worden geacht zich daaraan te houden. „Je moet een deel van je autonomie opgeven, soms moet je zelfs bepaalde dieren afstaan aan een andere tuin”, erkent Schmidt. „Eigendom van deze dieren is heel relatief.” Tuinen die de afspraken aan hun laars lappen, kunnen een berisping krijgen, hun lidmaatschap kan worden opgeschort en zelfs royement behoort tot de mogelijkheden. „Zoiets is natuurlijk geen reclame.”
Het fokbeleid is erop gericht een populatie „bestendig en langdurig gezond” te houden en waar mogelijk weer dieren uit te zetten. Vers bloed kan eigenlijk alleen komen van uitwisseling met tuinen in de Verenigde Staten of Australië, die eigen programma’s hebben. „Zoiets gebeurt misschien eens in de vijf jaar en net als de andere uitwisselingen onder de strikte beschermingsvoorwaarden van het Citesverdrag.”
Sporadisch wordt een ‘probleemdier’ uit het wild aan een programma toegevoegd. Een panter die mensen aanvalt, kan waardevol genetisch materiaal meebrengen voor een fokprogramma. Dat geldt ook voor verweesde jongen die ergens zijn opgevangen, maar dat kan alleen als er heel goed wordt samengewerkt met het land van herkomst. Dierentuinen willen onder geen beding betrokken zijn bij illegale handel in beschermde soorten. „Zoiets betekent altijd extreem oppassen, de illegale handel is nog altijd groot!”
Blijdorp blij met foksucces zwarte neushoorn
Blijdorp is trots op de foksuccessen met zwarte neushoorn Naima. Deze soort is erg moeilijk tot voortplanting te verleiden. Hoofdverzorger Melle van Iperen is dan ook opgetogen dat Naima binnenkort haar tweede kalf werpt. „Ik houd haar met camera’s dag en nacht in de gaten.”
Anders dan witte zijn zwarte neushoorns lastige eters die veel variatie eisen. Ze krijgen wilgentakken en bladeren van rozen en luzerne die speciaal worden geteeld. De dieren verdragen ook niet te veel ijzerhoudend voedsel.
Ze zijn te temperamentvol om in paren te houden. De vruchtbare dagen, niet meer dan twee per cyclus, zijn alleen met een bloedtest vast te stellen, en ook dan is er geluk nodig. Als het mannetje te snel bij het vrouwtje wordt gelaten, kan dat leiden tot schermutselingen en verwondingen, iets wat ook in de natuur geregeld voorkomt. „Neushoorns zijn niet zo zachtzinnig”, stelt Van Iperen. „Een vrouwtje kan zo bang worden van haar partner dat er bij een volgende gelegenheid ook geen paring plaatsvindt.”
Tegelijkertijd zijn de bijziende kolossen gevoelig: een onverwacht geluid of trilling kan aanleiding zijn tot een bliksemsnelle uithaal. De neushoornverzorgers gaan voorzichtig te werk en verleiden Naima mee te werken aan een bloedtest. „Je hebt een vertrouwensrelatie nodig. De dierenarts heeft die niet, daarom nemen wij zelf bloed af.”