De Amerikaanse vicepresident (VP) maakt in de VS doorgaans niet veel indruk. Vaak wordt gezegd dat hij weliswaar een hartslag van het presidentiële ambt is verwijderd, maar zo lang de president gewoon zijn taken kan vervullen, heeft de VP officieel weinig te doen en in te brengen.
Toch blijkt in de loop van de geschiedenis het instituut van VP wel degelijk van betekenis te zijn. Negen vp’s, grofweg een op de vijf, werden president omdat hun baas vroegtijdig wegviel. Om enkele voorbeelden te noemen: Harry S. Truman werd president toen Franklin D. Roosevelt tijdens zijn ambtsperiode overleed. Lyndon B. Johnson volgde in 1963 John F. Kennedy op toen deze werd vermoord en Gerald Ford volgde Richard Nixon in 1974 op toen deze vanwege het Watergate-affaire aftrad. De les is helder: een achterwacht voor de presdent is geen overbodige luxe.
Dat er een plaatsvervanger voor de president moet zijn, hadden de opstellers van de Amerikaanse grondwet van meetaf aan in de gaten. Maar de grondwet liet in het midden hoe de VP zijn taak moest uitvoeren. Dat bleek in 1841 toen president William Henry Harrison overleed. John Tyler, de VP van Harrison, trad aan. Maar in het Congres werd een pittig debat gevoerd of Tyler daadwerkelijk het presidentiële ambt overnam of dat hij alleen de plichten en taken overnam. Congreslid John Quincy Adams, die van 1825 tot 1829 zelf president was geweest, stelde dat Tyler slechts “waarnemend president” was of „Vice-president, handelend als president.”
Tyler was duidelijk geen genoegen te nemen met een rol als surrogaat-president. HIj verhuisde naar het Witte Huis en wilde aangesproken worden als Mr. President. Post die was gericht aan de „waarnemend president” of aan „Vice-president Tyler” stuurde hij ongeopend terug. Uiteindelijk legde het Congres zich hierbij neer. Toen Andrew Johnson het ambt overnam van Abraham Lincoln, die in april 1865 werd vermoord, trad iedereen hem direct als president tegemoet.
Een minstens zo lastig probleem was het om een VP te kiezen in het geval die post tussentijds vacant kwam. In de 19e eeuw was het gebruik dat het Congres dan een nieuwe voorzitter van de Senaat moest kiezen (terzijde, de VP is formeel voorzitter van deze afdeling van de Senaat). Probleem was echter dat het Congres toen maar enkele perioden in het jaar vergaderde. Een spoedvergadering bijeenroepen was vanwege de beperkte reismogelijkheden ook geen optie. Dat maakte dat de post van VP soms maandenlang vacant was.
Ter illustratie: toen Thomas Hendricks, de VP van president Grover Cleveland, in 1885 stierf was het Congres op reces. Dat duurde maanden. Als er in die periode iets was gebeurd met Cleveland, wist niemand wie president zou worden. De medewerkers van de president waren zo bezorgd dat ze Cleveland adviseerden niet naar Indiana te reizen om de begrafenis van Hendricks bij te wonen. Een jaar later besloot het Congres een lijst van kabinetsleden op te stellen die eventueel de VP konden opvolgen.
Het was president Truman die daar zestig jaar later verandering in aanbracht. Hij stelde zich op het standpunt dat na de president en de VP, de voorzitter van het Huis van Afgevaardigden de eerstvolgende was om het land te regeren. Gevolg was dat in 1947 het Congres een wet aannam die als opvolgingslijn kent: de vp, de voorzitter van het Huis van Afgevaardigden, de plaatsvervangende voorzitter van de Senaat. Pas daarna komende de ministers in volgorde van ouderdom van hun departement.
Een apart probleem was wat er moest gebeuren als de president tijdelijk ongeschikt is om zijn taken te vervullen. Dat werd in de jaren vijftig acuut toen in 1955 president Dwight D. Eisenhower na een hartaanval zeven weken was opgenomen in het ziekenhuis. Vooral vanwege de spanningen met Rusland in die dagen gaf dat in het Witte Huis en in het Congres de nodige stress. Toenmalig VP Richard Nixon zei jaren later. “De altijd aanwezige mogelijkheid van een aanval op de Verenigde Staten hing ons voortdurend boven het hoofd. Zou de President goed genoeg zijn om een beslissing te nemen? Zo niet, wie had dan de bevoegdheid om op de knop te drukken?”
Het volgende jaar moest Eisenhower dringend een twee uur durende darmoperatie ondergaan. Later zei hij tegen Nixon dat het land zonder opperbevelhebber was geweest toen hij onder narcose was.
Eisenhower probeerde dit in februari 1958 op te lossen door tijdens een informele overeenkomst met Nixon en procureur-generaal William Rogers een brief van vier pagina’s te overhandigen met daarin de voorwaarden waaronder de VP het opperbevel op zich kon nemen als de president daartoe niet in staat was. De brief bleef geheim, alleen Eisenhouwer, Rogers, Nixon en de minister van Buitenlandse Zaken hadden een exemplaar. Eisenhowers opvolgers Kennedy en Johnsons schreven een vergelijkbare verklaring.
Een dergelijke overeenkomst was feitelijk onwettig. Ze was bovendien alleen bruikbaar als de president en de VP elkaar volkomen vertrouwen. Als dat niet het geval was, kreeg de VP feitelijk een vrijbrief aan staatgreep te plegen. Vandaar dat de behoefte groeide om een meer blijvende regeling te maken. Dat werd het 25e amendement op de grondwet, dat in 1967 door het Congres werd goedgekeurd. Dat voorziet erin dat de VP tijdelijk de taken van de president kan overnemen mocht deze om een of andere reden niet in staat zijn het ambt te dragen. Bekend zijn de ziekenhuisopnames van Reagan en van George W. Bush die tijdelijk de macht overdroegen aan de VP.
Toch zijn daarmee niet alle gaten gedicht. Er is geen duidelijk regeling voor het geval de VP zelf (tijdelijk) onbekwaam is. Ook het debat over de vraag of de voorzitter van het Huis van Afgevaardigden de teugels in handen krijgt, gesteld dat president en de VP uitvallen, is ook nog niet afgerond.