Archeologen hebben in de wijk Arnona in het zuiden van Jeruzalem een groot gebouw uit de tijd van de Judese koningen opgegraven.
Het gebouw was in gebruik in de tijd van de koningen Hizkia (721-693 voor Chr.) en Manasse (693-639 voor Chr.), zo maakte de Israëlische Oudheidkundige Dienst bekend. Het stond in een gebied waar de Judeeërs olijven en druiven verbouwden en wijn produceerden.
De opgraving ligt dicht bij de Amerikaanse ambassade in Jeruzalem. Het gebouw lag ruim drie kilometer ten zuiden van de toenmalige stad Jeruzalem. Een kilometer verder naar het zuidwesten lag Ramat Rachel, waar een paleis van het Judese koninklijk huis stond.
De archeologen vonden bij de opgraving 120 handvatten van kruiken. Op sommige handvatten stonden de namen van functionarissen of rijke burgers uit de tijd van de Eerste Tempel (1006-586 voor Chr.). Andere hadden inscripties met de letters ”LMLK”. Dat betekende in het Hebreeuws: „Behorend tot de koning.” Daarachter stond de naam van een van de vier Judese steden: Hebron, Ziph, Socho en Mmst. Welke stad Mmst was, is tot nu toe onduidelijk.
De vondst betreft een van de grootste en belangrijkste collecties zegelimpressies die ooit bij archeologische opgravingen in Israël zijn gevonden. De leiders van de opgraving, Neria Sapir en Nathan Ben-Ari, zeggen dat er aanwijzingen bestaan dat het gebouw een centrum was waar voedsel werd opgeslagen en waar belastingen werden geïnd.
Afgoderij
Archeologen vonden ook kleifiguren van vrouwen, ruiters of dieren. Deze artefacten werden mogelijk voor afgoderij gebruikt, waar de Bijbel vaak over spreekt.
Het gebouw werd later met een grote berg stenen bedekt. Dergelijke door mensen gemaakte steenheuvels uit het einde van de Eerste Tempelperiode lagen op verschillende plekken in Jeruzalem. Wetenschappers hebben er nog geen verklaring voor gevonden.
De vondst laat zien dat er ten zuiden van Jeruzalem een gecentraliseerd bestuurssysteem bestond. Nadat de Babyloniërs het koninkrijk Juda verwoestten, werd de plek overigens opnieuw in gebruik genomen. Dat gebeurde waarschijnlijk onder de Perzen rond 538 voor Christus.