Stranden in een schrift vol vakantiepret
Wie kent het niet? Even de kamer opruimen en jezelf een uur later terugvinden op de grond, vakantiefoto’s en reisrelicten rondom je. Niets zo fijn als wegdromen bij vroegere vakanties.
Het gezin waarin ik opgroeide, had zo’n beetje een abonnement op Zwitserland. Eerste verkende ik de Alpen vanuit „het rugstoeltje”, later op eigen benen. Mijn humeur bleek omgekeerd evenredig aan het reliëf van de bergen: bergopwaarts boos, bergafwaarts blij.
Vanaf een jaar of twaalf begon ik een reisverslag bij te houden. Mijn afkeer van het wandelen sloeg al snel om in een angstaanjagend grote gedrevenheid om alle mogelijke routes (liefst binnen de tijd) te lopen. Jaren achtereen gingen we naar hetzelfde huisje in hetzelfde dorpje. Ik had er een lievelingsberg: de Lenzspitze. Kende de wisselkoers van de frank en de euro (alles in Zwitserland was dus inderdaad zo duur als het leek). Verstond zelfs een mondje Zwitsers.
Iets van die romantiek is in de schriftjes gekropen. Als verslaggever avant la lettre wist ik als puber al: het gaat om de details. Dus vermeldde ik in mijn eerste reisverslagen bij elke dag het weer –een wolkje, zonnetje of regen– en noteerde ik ook wat we aten. Steevast kwam de klad er in naarmate de vakantie vorderde. Soms gaf ik dat ruiterlijk toe: „ik heb geen zin om te schrijven dus ik houd het kort” staat er dan. Thuis de laatste vakantiedagen beschrijven, was eerder regel dan uitzondering.
Nu ben ik blij met mijn reisdagboek. Dankzij de woorden haken herinneringen zich aan de bergpaden. Afgelopen zomer was ik terug in Saas-Grund, na jaren gluren bij de buren in Oostenrijk. Ik wist nog feilloos waar mijn zus van de step viel en haar kin openhaalde – mensen zouden er tot haar ongenoegen nog dagenlang naar staren. Nooit zal ik vergeten dat we in hartje zomer sneeuw hadden, en hoe mijn moeder de oven aanzette tegen de kou omdat de kachel was uitgevallen. Paden waar we zuchtend de moed bijna opgaven, wijs ik zo aan.
Deze zomervakantie geen Zwitserland voor mij. In plaats daarvan ga ik mijn slaapkamer in het ouderlijk huis –waar ik al bijna tien jaar alleen nog maar af en toe logeer– eindelijk eens leeghalen. Eens zien hoe ver ik kom voordat ik in een schriftje strand.