Uitleg: Wat staat er in het nieuwste abortusonderzoek?
Een nieuw evaluatierapport stelt opnieuw de vijfdaagse beraadtermijn uit de abortuswet ter discussie. Vijf vragen.
Hoe komen de onderzoekers ertoe weer vraagtekens te plaatsen bij deze termijn?
Door het duiden van enquêtes en interviews onder drie groepen zorgprofessionals, namelijk abortusartsen, gynaecologen en verpleegkundigen in klinieken en ziekenhuizen. In eerste instantie blijkt daaruit dat ruim tweederde van hen (overwegend) positief staan tegenover deze beraadtermijn, maar de onderlinge verschillen zijn groot. De meerderheid van de gynaecologen en verpleegkundigen is positief, meer dan de helft van de abortusartsen is echter overwegend negatief.
De zorgprofessionals kregen ook zes stellingen over de beraadtermijn voorgelegd, die door 69 van hen zijn beantwoord. Afgaande op de reacties ligt het ongemoeid laten van de beraadtermijn echter net zo zeer voor de hand als het ter discussie stellen daarvan.
Twee stellingen worden door een royale meerderheid onderschreven, namelijk: ”de beraadtermijn voorkomt een impulsieve beslissing” (68 procent (helemaal) eens) en ”de beraadtermijn geeft de vrouw de gelegenheid om voor- en nadelen van abortus en alternatieven” te overdenken” (70 procent (helemaal) eens), terwijl de stelling ”de beraadtermijn is overbodig omdat het denkproces eerder is begonnen” door veel meer respondenten (51 procent) wordt verworpen dan onderschreven (25 procent).
Dat de beraadtermijn „te rigide” is wordt door iets meer zorgwerkers (48 procent) onderschreven dan verworpen (38 procent). De helft van hen steunt de stelling dat vrouwen de termijn als belastend ervaren en 56 procent is het ermee eens dat door het in acht moeten nemen van de termijn bepaalde ingrepen gezien de zwangerschapsduur niet meer mogelijk zijn.
Zoals gezegd, een nogal gemêleerd beeld, dus wat uiteindelijk de doorslag heeft gegeven voor de vergaande aanbeveling om het debat over deze termijn te heropenen, is niet helemaal duidelijk.
Hebben de onderzoekers de vraag over de beraadtermijn ook rechtstreeks gesteld aan vrouwen met een abortusverzoek?
Om uiteenlopende redenen hebben er slechts 57 vrouwen meegedaan aan het enquête-onderzoek. De onderzoekers noemen dat aantal „niet representatief.” De hoeveelheid vrouwen waarmee een verdiepend gesprek is gevoerd is nog geringer: zes. Ook daarover zijn de onderzoekers klip en klaar: dit deel van het rapport is onbruikbaar. Oftewel, de ervaringen van abortuscliënten met de termijn zijn niet verwerkt.
Terzijde, drie abortusklinieken wilden „vanwege principiële en/of inhoudelijke bezwaren” niet meedoen met het onderzoek. Één benaderde, zelfstandige kliniek zag daarvan af gezien de tijdsdruk en ook met één ziekenhuis lukte het niet om afspraken te maken. Omdat er uiteindelijk wel zeven klinieken en zes ziekenhuizen konden worden betrokken, vinden de onderzoekers dat het rapport toch een goed totaalbeeld heeft opgeleverd.
Welke aanbevelingen doet het rapport nog meer?
Een aanbeveling die duidelijk wel rechtstreeks aansluit bij de enquêtes en interviews is om de taakverdeling tussen de (huis)arts bij wie de onbedoeld zwangere vrouw als eerste aanklopt en de abortusarts die de uiteindelijke ingreep uitvoert grondiger af te bakenen. Beiden menen nu geregeld dat zij degene zijn die moeten nagaan of de vrouw in een noodsituatie verkeert en of zij voldoende informatie over alternatieven voor een abortus heeft.
De onderzoekers concluderen dat op grond van de wettekst voor beide standpunten wel iets te zeggen valt, maar noemen het cruciaal dat hier helderheid over komt, omdat vrouwen anders tussen wal en schip kunnen vallen.
Ook haakt het rapport in op de slepende discussie over de medicamenteuze overtijdbehandeling, beter bekend als de abortuspil. Volgens onze strafwet is het strafbaar een behandeling te geven waarvan vast staat of redelijkerwijs kan worden vermoed dat daarmee een zwangerschap wordt afgebroken. Maar, zeggen voorstanders van de abortuspil, over dat redelijkerwijs vermoeden, kun je van mening verschillen doordat de term zwangerschap in de wet niet exact is gedefinieerd.
Wie een overtijdbehandeling aanbiedt, kan zich dus verontschuldigen door te zeggen dat er nu eenmaal geen jurisprudentie is waaruit af te leiden valt wat wel en niet mag. De wetgever zou op dit punt eigenlijk voor duidelijkheid moeten zorgen, vindt het rapport.
De onderzoekers maken verder duidelijk niets te zien in het koppelen van de levensvatbaarheidsgrens bij abortus aan de behandelgrens bij extreem vroeggeboren kinderen die als gevolg van medisch-technische ontwikkelingen nog in beweging is. Noem in de abortuswet concreet het getal van 24 weken als grens voor het mogen afbreken van een zwangerschap, luidt het advies.
Een andere aanbeveling gaat over het opnemen van de verloskundige in de lijst van (wettelijk bepaalde) beroepen die een vrouw met een abortuswens mogen doorverwijzen. Ten slotte drukken de onderzoekers het kabinet op het hart duidelijker te communiceren dat een vrouw ook rechtstreeks, dus zonder doorverwijzing, naar een abortuskliniek mag gaan.
Hoe reageren prolife-organisaties op het evaluatierapport?
De aanbeveling over de beraadtermijn komt volgens de NPV plompverloren en zonder goede onderbouwing. Verder verzet de vereniging zich tegen de gespreksrichtlijn van abortusartsen. Daarin staat dat artsen niet in alle gevallen alle alternatieven hoeven te bespreken met onbedoeld zwangere vrouwen. Volgens de NPV strijdt dat met de wet. De vereniging vindt verder dat onvoldoende is onderzocht of abortusartsen alert zijn op uitingen van twijfel of dwang.
De SGP laat in een eerste reactie weten flink in haar maag te zitten met het rapport. „Veel abortusinstellingen weigerden eraan mee te werken. Mede als gevolg van de gekozen onderzoeksopzet zijn de echte ervaringen van vrouwen bovendien buiten beeld gebleven. Daarmee is de wetsevaluatie feitelijk mislukt”, aldus SGP-leider Kees van der Staaij.
Over de lage respons van abortusklinieken wil hij opheldering. „Wat ons betreft zijn zij verplicht mee te werken aan onderzoek.”
Volgt er over dit rapport al snel een Tweede Kamerdebat?
Nee, al was het alleen maar omdat volgende week het politieke zomerreces al begint en de vergaderagenda voor die tijd bomvol zit. Bovendien stuurt minister De Jonge pas komend najaar de kabinetsreactie op het rapport naar buiten. Het debat laat dus nog wel enkele maanden op zich wachten.