Jaap van Heijst: synodelid van beroep en motiekampioen
Hij bracht het tot directeur van de bibliotheek der Verenigde Naties in New York. En bij de totstandkoming van de Protestantse Kerk in Nederland vervulde Jaap van Heijst (83) een cruciale rol, vooral voor bezwaarde hervormden. Toen hij de diagnose beenmergkanker kreeg, was zijn levensprognose nog een half jaar. Maar hij genas. „Door een Godswonder, zei de behandelend arts.”
Een heer van stand. Alles wat je minder van hem zegt, doet Jaap van Heijst geen recht. Hij is immer correct en voorkomend. In praat, daad en gewaad. Ieder contact begint steevast met het informeren naar de welstand van de ander. Niet plichtmatig, maar vanuit oprechte interesse.
Doordat hij en z’n vrouw al weken in quarantaine zitten in hun woning in Zeist vanwege het gevaar van besmetting met het coronavirus, is een persoonlijke ontmoeting niet mogelijk. Maar wie Van Heijst kent, heeft zo’n ontmoeting ook niet echt nodig om hem toch voor zich te zien. Een scheiding in het witgrijze haar, zegelring aan de ringvinger van de rechterhand en een keurig kostuum met op de revers het subtiele teken van de onderscheiding tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau.
Voor de bezwaarden in de Nederlandse Hervormde Kerk was Jaap van Heijst in de roerige jaren voor de vereniging van hervormden, gereformeerden en lutheranen in de Protestantse Kerk in Nederland een boegbeeld. En vanaf 2001 was hij voor hen in het moderamen van de hervormde synode niet zelden een pleitbezorger.
Ondanks dat hij door-en-door confessioneel–hervormd is, is iedere vorm van kerkisme hem vreemd. „Laat de feiten maar spreken, zou ik zeggen. Ik ben na onze verhuizing uit Bunnik meelevend met de Oude Kerkgemeente hier in Zeist. Ja, ja, dat is een wijkgemeente die zich rekent tot de modaliteit van de Gereformeerde Bond. Niks mis mee voor een confessioneel–hervormd mens, toch? Daar zingen we heerlijk uit de Psalmberijming van 1773, om maar eens wat te noemen. Maar mijn vrouw en ik zijn ook lid van de Broedergemeente hier in Zeist. Voor ons vullen beide gemeenten elkaar heel goed aan. We bezoeken daar normaliter, in niet-coronatijden, de zondagmorgendienst en iedere zaterdagavond een zanguur waarin we alleen maar met elkaar zingen. Heerlijk vinden we dat.”
Vanaf 1996 was Van Heijst twaalf jaar lang lid van de generale synodes van de Nederlandse Hervormde Kerk en, vanaf 2004, van de Protestantse Kerk in Nederland. In 1998 diende hij in de hervormde synode samen met ds. De Visser de historische motie De Visser/Van Heijst in waarin maximale ruimte werd bepleit voor de bezwaarden die grote moeite hadden met het zogenoemde Samen-op-Wegproces en de vorming van een fusiekerk van hervormden, gereformeerden en lutheranen. Van Heijst: „We vreesden dat een fusiekerk tot een scheuring in de hervormde gelederen zou leiden. Daarom wilde ik liever voorlopig een federatie- of uniekerk.”
Dat bracht u in een moeilijke positie toen u in 2001 gekozen werd tot hervormd moderamenlid.
„Enigszins ongemakkelijk, ja. Want toen tijdens de besloten verkiezingsvergadering de voordracht tot herverkiezing van de vice-preses aan de orde was, werd plotsklaps vanuit de vergadering mijn naam als tegenkandidaat genoemd. Zonder dat tot aan dat moment daarover met mij ook maar één woord was gesproken. Na de duidelijke uitslag van de stemming heb ik tijd voor beraad gevraagd, daarin nagedacht en met mijn vrouw getelefoneerd. Het voltallige moderamen ging namelijk voor een kerkfusie terwijl ik hartstochtelijk had gepleit voor een federatie. En ik besefte dat ik zou moeten bedanken voor de verkiezing tot moderamenlid als ik naar buiten toe dat fusiebeleid niet in solidariteit zou kunnen uitdragen.
Ik heb de verkiezing uiteindelijk aangenomen en daarmee ook solidariteit beloofd aan preses en scriba. Dat heb ik volgehouden tot wat ik maar even de de kantje-boord-stemming noem over de kerkvereniging door de hervormde synode op 12 december 2003 in de Utrechtse Jacobikerk.”
Als ik zeg: Alblasserdam…
„Och ja, dan hebben we het natuurlijk over die buitengewone vergadering van de hervormde classis Alblasserdam die gehouden werd in april 2004 in Hardinxveld. Daar waren honderden bezwaarde hervormde ambtsdragers uit het hele land aanwezig. Als vice-preses mocht ik daar, namens het hervormde moderamen, de instemming van het synodebestuur laten horen op het zogenoemde Convenant van Alblasserdam. Een document dat het, volgens ons, mogelijk maakte om als plaatselijke hervormde gemeente die zich gebonden weet aan het gereformeerde belijden de plaats in te nemen in de Protestantse Kerk. Een zeer waardevol document, vind ik nog steeds. Het heeft heel wat kerkenraden doen besluiten om de kerk trouw te blijven.”
U sprak daar tegen ambtsdragers die op grond van hun geweten ervoor kozen wel of juist niet mee te gaan in de PKN vanaf de kansel de strenge woorden dat ze elkaar te vinden hadden.
„Ik herinner het me levendig. En ik vond en vind dat ze elkaar op grond van het convenant ook konden vinden.”
Maar het kwam toch tot een scheuring.
„Dat was een trieste dag in m’n leven. Ik ben van mening dat het niet had gehoeven. Maar daarover verschil ik natuurlijk van mening met de hersteld hervormden. Tot de dag van vandaag heb ik trouwens goede contacten met sommigen die er in 2004 voor gekozen hebben niet mee te gaan in de PKN. En ik heb enige tijd geleden nog een kerkdienst bezocht in een hersteld hervormde gemeente. Met stichting, ook dat mag gezegd worden.”
U werd zo rond de kerkvereniging wel ”synodelid van beroep” en ”motiekampioen” genoemd.
„Misschien was dat wel een aardige karakterisering, ja. Ik heb het vele kerkenwerk, dat begon in de kerkenraad en later via de classis en commissies van de synode uitbreidde naar de generale synode en het moderamen, met zeer veel liefde gedaan. Voor alle duidelijkheid: ik zag het als m’n plicht. Niets meer. En dat heeft natuurlijk alles te maken met je opvoeding. Het waren de mensen in mijn jeugd die me gevormd hebben.”
Zoals?
„Mijn grootouders hebben in die vorming een belangrijke rol gespeeld. Omdat tussen ons huis en mijn school in Vlaardingen in de Tweede Wereldoorlog een ”Sperrgebiet” lag vanwege de Duitse marinetroepen die daar gelegerd waren, heb ik in de oorlogstijd, maar ook daarna, heel vaak bij mijn oma en opa gelogeerd. Daar is wat afgezongen, met de mond maar vooral met het hart. Als opa uit de slagerij thuiskwam, was er na de avondboterham en de lezing uit de Bijbel en een dagboek, steevast een uur zingen. Opa Jakob, naar wie ik vernoemd ben, gaf dan altijd het derde vers van Psalm 146 op: „Zalig hij die in dit leven, Jakobs God ter hulpe heeft.” Opa heeft op mij overgebracht dat het gaat om: „Het is volbracht, volbracht, ja amen, het is voor ons volbracht bij God”, zoals het staat in Gezang 52 uit de Hervormde Gezangenbundel. Die zanguren bij mijn grootouders zijn voor mij van eeuwige waarde geworden. Opa is mijn geloofsbaken gebleven en de liederen zijn mijn geestelijk eigendom geworden.”
U leerde lezen en tellen vanuit die gezangenbundel.
Lachend: „Ja, dat klopt. Ik mocht door omstandigheden al op de bewaarschool leren lezen en tellen –tot gezang 306– uit de Hervormde Gezangenbundel van 1938 die mijn grootmoeder voor me gekocht had en die ik nog altijd heb.” Hij zucht. „Wat heeft me dat een schat aan liederen opgeleverd. Liederen die nu nog in mijn geheugen staan gegrift. Die raak je nooit meer kwijt.”
Dat leren lezen, heeft er uiteindelijk toe geleid dat u directeur werd van de Universiteitsbibliotheek in Utrecht, daarna van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en als laatste van de bibliotheek van de VN in New York. Werd u gevraagd voor die laatste functie?
„Mijn voorganger bij de bibliotheek van de Verenigde Naties was een Rus die bleek te werken voor de KGB. HIj moest binnen een dag z’n spullen pakken. Vervolgens zeiden de Verenigde Staten: nu willen wij iemand van ons op die post hebben. Volgens het verhaal zijn ze toen bij de VN voor de wereldkaart gaan staan en hebben ze gezegd: we kiezen een land tussen de VS en Rusland in. Toen kwam het verzoek aan Nederland om een bibliothecaris te leveren. Als directeur van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, werd mij om advies gevraagd. En uiteindelijk was er de vraag of ik het zelf niet zou willen doen. Nou ja, zo ging het balletje rollen en verhuisden m’n vrouw en ik naar een heerlijk huis net buiten New York. Het was geweldig daar te werken, alleen al vanwege het feit dat ik mensen van 54 verschillende nationaliteiten in m’n team had.”
Na uw terugtreden als synodelid in 2008 wilde u beginnen aan het redigeren van de zogenoemde Handelingen van de hervormde synode over de jaren 1996 tot en met 1999. Inmiddels is die klus geklaard, maar u kon er pas verleden jaar aan beginnen. Vanwaar die vertraging?
„Na het afscheid van de synode vertrokken mijn vrouw en ik naar Maleisië, waar toen onze jongste zoon werkzaam was. Toen het gezin voor de periodieke keuring naar het ziekenhuis in Kuala Lumpur ging, heb ik uit pure belangstelling, en dus niet omdat ik me ook maar over iets ongerust maakte, daar in één dag bij alle specialismen alle tests ondergaan. Aan het eind van de dag kreeg ik van de coördinerende arts de boodschap mee dat ik na terugkomst in Nederland me meteen in verbinding moest stellen met een hematoloog. Er was wat aan de hand met mijn bloed.
Enkele jaren lang kreeg ik epo-injecties en werd via beenmergpuncties de aanmaak van het bloed in de gaten gehouden. In 2013 werden mijn vrouw en ik bij de specialist geroepen, die de boodschap had dat ik een zeldzame vorm van beenmergkanker had waarvoor geen enkel medicijn bestond. We moesten met een overlijden na ongeveer een half jaar rekening houden.”
U mocht echter meedoen aan een unieke proef met een nieuw medicijn.
„De arts vertelde me dat er een zogenoemde trial gestart was. Een proef waar 200 Amerikanen en 200 Nederlanders met dezelfde ziekte aan mee mochten doen. Ook ik mocht meedoen. Maar als er met een half jaar geen afname van het aantal kankercellen in het bloed geconstateerd kon worden, dan zou mijn deelname aan de trial moeten stoppen. Na de vijfde maand was van een verbetering nog geen sprake. De daaropvolgende maand werd de zwaarste van mijn leven tot nu toe. Ik heb toen, samen met mijn vrouw, het nodige geregeld. Met de predikanten van de Oude Kerk en van de Broedergemeente hebben we de begrafenisdienst besproken. Ik was van plan om, na het bericht dat ik in de volgende maand van de artsen zou krijgen, mijn levensloop te schrijven. Dat is een oude gewoonte in de hernhutter Broedergemeenten. Die levensloop wordt dan door de predikant voorgelezen in de uitvaartdienst.”
Er gebeurde een wonder.
„In die cruciale zesde maand bleek het medicijn inderdaad enige uitwerking te hebben, waardoor ik mee mocht blijven doen met de proef. In de loop van 2019 kreeg ik, telkens na beenmergpuncties, eerst de voorzichtige boodschap dat de kwaliteit van het bloed aanzienlijk was verbeterd en later twee keer dat er geen enkele kankercel meer in het afgenomen beenmerg te vinden was. De specialist zei me dat dit, bij deze ziekte, het eerste geval was waarbij hij dat meemaakte. En toen zei hij de bijzondere woorden: „Dit is geen gewoon wonder, dit is een Godswonder.”
Zo heb ik het zelf ook ervaren: een wonder van Godswege. In februari van dit jaar vertelde de specialist me dat er nog maar zeven van de oorspronkelijke 200 Nederlandse deelnemers meedoen aan de medicijnproef. Anderen zijn overleden of konden de bijwerkingen niet langer aan.”
U kreeg een zeer ernstige boodschap. Hoe hebt u dat ervaren?
„Dat maakt eigenlijk alles in het leven relatief, zeg ik eerlijk. Wanneer ik nu praat over bijvoorbeeld de tijd in New York of over het kerkenwerk, dan zeg ik er vaak bij doordrongen te zijn van het feit dat het ten diepste allemaal nebenbei is, om het in het Duits te zeggen. Het is bijkomend, het gaat niet over de essentie van je leven. Ik werd juist in die ernstige periode heel erg teruggeworpen op de geestelijke vorming die ik in de eerste 25 jaar van mijn leven heb gehad. Daar werd het fundament gelegd om te kunnen leven en sterven.”
Het fundament kan in ernstige crises wel eens helemaal niet ervaren worden.
„We blijven mens. Met alles erop en eraan. Maar ik heb juist toen vraag en antwoord 1 van de Heidelberger Catechismus, over onze enige troost in leven en sterven, lief gekregen. Daar staat dat Jezus Christus volkomen betaald heeft voor onze zonden. Let goed op dat woordje „volkomen” en lees daar niet overheen. Alles wat ik zelf nog zou moeten doen, voelen of aanbrengen, doet afbreuk aan het werk van de Heere Jezus. Heel sterk heb ik dat ervaren toen ik die boodschap kreeg van de arts. Ik heb genoeg leren hebben aan het kruiswoord: Het is volbracht. Er kan van Jaap niets bij en er hoeft van Jaap niets bij. Wat overblijft, is dat wat ik graag zing met de berijming van Psalm 86: „Gij doet duizend wonderheên, Gij zijt God, ja Gij alleen.”
Jaap van Heijst
Jakob van Heijst werd geboren op 7 oktober 1936 in Vlaardingen. Hij is getrouwd en vader van twee kinderen. Van Heijst was werkzaam in directiefuncties binnen het bibliotheekwezen. Zijn laatste functie in Nederland op dat gebied was directeur van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag (1989). Daarna was hij directeur van de Dag Hammarskjöld Library van de Verenigde Naties. Van begint 1996 tot eind 2007 was Van Heijst synodelid van de Nederlandse Hervomde Kerk en de Protestantse Kerk in Nederland. Vanaf 2001 tot 2006 was hij lid van de moderamina van deze kerken.