De kosten en baten van afstandsonderwijs
De schooldeuren zijn inmiddels acht weken dicht en het afstandsonderwijs is aardig ingeburgerd. Digitaal lesgeven blijkt goed mogelijk te zijn. „Je mist echter de interactie met leerlingen en hebt weinig zicht op hun welbevinden en op de vorderingen die ze maken.”
Over het algemeen is het goed gelukt het afstandsonderwijs op poten te zetten, vinden Pietjan Blommaart, docent scheikunde en examensecretaris op de christelijke scholengemeenschap Jan Arentsz in Alkmaar, Jaap van Dam, bestuursvoorzitter van het Ichthus College in Veenendaal, en Peter Verheul, directeur van de Ds. A. van Stuijvenbergschool in Nunspeet. Van Dam: „Je ziet dat er in zo’n crisisperiode enorm veel energie vrijkomt om er toch wat van te maken.”
Alle drie de scholen hadden weinig tot geen ervaring met het geven van digitaal onderwijs. Blommaart: „Op het Jan Arentsz werden digitale middelen al wel gebruikt ter ondersteuning van en aanvulling op de reguliere lessen. Met het geven van digitaal onderwijs op afstand hadden we echter geen ervaring.”
De drie scholen hebben het afstandsonderwijs verschillend georganiseerd. Zo houdt het Ichthus College vast aan het reguliere rooster, geven de docenten vanuit hun lokaal les en kunnen de leerlingen de lessen volgen via het programma Zoom. Van Dam: „Zo proberen we de structuur van een schooldag te behouden.”
Op het Jan Arentsz in Alkmaar krijgen de leerlingen eveneens digitaal les, via het onlineprogramma BigBlueButton. Docenten werken vooral vanuit huis.
De Ds. A. van Stuijvenbergschool werkt niet met digitale lessen, maar stelde lespakketten samen die de ouders konden ophalen. Elke morgen zijn de leerkrachten beschikbaar voor vragen. Verheul: „Het bestaande materiaal is goed bruikbaar voor thuis. Daarnaast heeft niet elk gezin meerdere computers. Dat is echter –zeker als er meer kinderen op de basisschool zitten– voor digitaal onderwijs wel nodig.”
De eerste week na de schoolsluiting waren Blommaart, Van Dam en Verheul vooral bezig met het regelen van praktische zaken. Blommaart: „Je bent druk met vragen als: Hoe werkt dit programma? Hoe voeg ik iemand toe in een chat? Hoe kunnen de leerlingen vragen stellen?” Van Dam: „Jongere docenten konden snel uit de voeten met de digitale platforms en namen de wat oudere docenten op sleeptouw. Dat ging prima.”
Vermoeidheid
Het digitaal lesgeven en les krijgen kost energie, merken Blommaart en Van Dam. Van Dam: „Zo rond de derde week afstandsonderwijs merkten we dat de vermoeidheid toesloeg. Op school heb je ontspannende momenten met elkaar, zowel tussen als tijdens de lessen. Als je achter je scherm zit, zijn die momenten er niet. Dat breekt op. Daarom hebben we de lessen ingekort van 45 naar 35 minuten.”
Ook Blommaart vond de eerste weken intensief. „In het klaslokaal is er een voortdurende wisselwerking tussen docent en leerling. Dat geeft de les een natuurlijk verloop. Dat valt echter –zeker in het begin– bij digitaal onderwijs weg. Als docent moet je daardoor, meer dan anders, de hele les dragen.” Dat vergt veel voorbereiding, merkt hij. „Je moet heel strak plannen hoe je alles gaat doen.”
Het feit dat Blommaart zijn lessen opnieuw moest voorbereiden en moest digitaliseren, biedt ook voordelen, vindt hij. „Zeker als je al langer voor de klas staat, sluipen bepaalde routines erin. Nu word je gedwongen kritisch te kijken naar wat relevant is. Je staat meer stil bij de vraag wat je de leerlingen echt wilt leren.”
Welbevinden
Het uitsluitend geven van digitale lessen vraagt andere competenties van docenten, ziet Van Dam. „Je vangt weinig tot geen non-verbale signalen van leerlingen op. Een docent moet daarom ontzettend alert zijn, veel beter opletten of iedereen meedoet en sneller contact opnemen met de ouders als dat niet het geval is.” Het contact tussen school en ouders wordt daardoor geïntensiveerd, merkt de bestuursvoorzitter. „Dat is winst. Het zou mooi zijn als we dat vast kunnen houden.”
Ook Blommaart en Verheul merken dat het lastig te peilen is hoe het met de leerlingen gaat. Blommaart: „Je ziet niet of iemand moe of verdrietig is. Daar kun je dus ook niet op inspelen. Dat is spijtig, onderwijs is meer dan enkel kennisoverdracht.” Verheul: „Je probeert natuurlijk telefonisch een vinger aan de pols te houden, maar dat kan het echte contact niet vervangen.”
Naast het feit dat het lastig is het welbevinden van de leerlingen in de gaten te houden, blijkt het ook niet eenvoudig een beeld te krijgen van de mate waarin de leerlingen de lesstof beheersen. „Normaal gesproken kijkt de leerkracht het werk van de leerlingen gelijk na”, legt Verheul uit. „Die taak ligt nu bij de ouders. De leerkracht mist daardoor belangrijke informatie over de vorderingen van de leerlingen, hoewel telefoongesprekken natuurlijk ook wel informatie opleveren.”
Ook Van Dam en Blommaart zien dat het niet eenvoudig is zicht te krijgen op het leren van de leerlingen. Van Dam: „Normaal gesproken toetsen we de leerstof en zien we aan de resultaten of de uitleg geland is. Toetsen is nu –in verband met het risico op fraude– echter niet goed mogelijk.”
Blommaart zet wel diagnostische toetsen in om zo te kijken of de leerlingen de stof snappen. „Je weet echter niet in hoeverre die resultaten representatief zijn. Uiteindelijk zal volgend jaar moeten blijken of het gelukt is de leerlingen de kennis bij te brengen die gevraagd wordt.”
Het feit dat toetsen ontbreken is ook met het oog op de komende overgangsvergaderingen lastig, zien Van Dam en Blommaart. „De beslissing over zittenblijven of naar een ander niveau doorstromen, moet je nu maken op basis van een onvolledig cijferbeeld”, legt Van Dam uit. „Daarom hebben we de overgangsregeling ook wat versoepeld. Nu is het wel zo dat de docenten de scholieren al minimaal een halfjaar kennen en daardoor over het algemeen goed in staat zijn in te schatten wat een leerling daadwerkelijk kan.”
Levenservaring
Het is volgens het drietal te kort door de bocht om te zeggen dat de leerlingen tijdens deze periode van afstandsonderwijs minder leren dan normaal. Verheul: „Natuurlijk, de kwaliteit van onderwijs gaat wat achteruit, hoewel het zeker niet zo is dat de leerlingen enkel maar herhalen en geen nieuwe stof meer krijgen.” De Nunspeetse directeur pleit echter voor wat nuchterheid. „Wat zijn zo’n twee maanden op een schoolcarrière van minstens tien jaar? Laten we ook niet vergeten dat kinderen heel veel leren van ervaringen.”
Blommaart herkent zich daarin. „Leerlingen leren andere dingen. Er komt inderdaad minder leerstof aan bod. Normaal gesproken voeren scholieren bij scheikunde bijvoorbeeld experimenten uit. Dat kan niet digitaal.” Aan de andere kant ziet de docent dat afstandsonderwijs meer zelfdiscipline en eigen verantwoordelijkheid vraagt. „Dat zijn kwaliteiten die de scholieren op de hogeschool of universiteit nodig hebben.”
Van Dam verwacht geen grote leerachterstanden. „We zien dat het overdragen van kennis goed digitaal kan.”
Onderwijs is echter meer dan kennisoverdracht, aldus Blommaart, Van Dam en Verheul. „Naast kwalificatie is ook socialisatie en persoonsvorming een taak van het onderwijs”, aldus Van Dam. „Ik maak me er wel wat zorgen over dat het vormende aspect van het onderwijs minder aan bod kan komen. Een inhoudelijk debat of een klassengesprek over een identiteitsgebonden thema kan je gewoonweg niet goed digitaal voeren. Daarvoor is echt contact nodig.”
Vertrouwen
De basisschoolleerlingen mogen vanaf 11 mei weer naar school, het voortgezet onderwijs opent op 2 juni zijn deuren. Het is volgens Blommaart en Van Dam echter goed mogelijk dat het digitaal onderwijs ook na de periode van verplicht afstandsonderwijs een vervolg krijgt. „Tot de zomervakantie zullen we hoogstwaarschijnlijk nog –zij het gedeeltelijk– onderwijs op afstand blijven geven. We kunnen namelijk –met inachtneming van de 1,5 meter– maar 700 van de 2000 leerlingen tegelijkertijd in de school kwijt”, legt Van Dam uit. „De tijd dat de leerlingen op school zijn, willen we vooral besteden aan vormende en sociale activiteiten.”
Het Ichthus College bezint zich daarom op de inzet van bijvoorbeeld online hoorcolleges. Van Dam: „Ik heb door deze periode van afstandsonderwijs in ieder geval meer vertrouwen in digitaal onderwijs gekregen dan ik twee maanden geleden had.”
Ook Blommaart ziet kansen. „We hebben nu met z’n allen ervaring opgedaan. Laten we daar ons voordeel mee doen.”
„Handelingsverlegenheid bij docenten weggenomen”
Gaan scholen meer gebruikmaken van digitale middelen nu leerkrachten daarmee noodgedwongen aan de slag zijn gegaan? Marijke Kral, lector Leren met ict bij de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en verbonden aan de netwerkorganisatie iXperium, zou die vraag niet gelijk bevestigend beantwoorden. „Deze periode van afstandsonderwijs heeft bij veel docenten wel de handelingsverlegenheid in het omgaan met digitale middelen weggenomen.”
Aan de andere kant ziet ze ook dat een deel van de docenten en leerlingen het digitale onderwijs beu is. „Het zou kunnen dat er daardoor weinig animo is om digitaal les te blijven geven.”
Dat zou jammer zijn, vindt Kral. Het voordeel van de inzet van digitale middelen is volgens haar namelijk dat je goed kunt inspelen op de behoeftes van de individuele leerling. „De scholier die wat verder is in een bepaald vak, kan op zijn eigen niveau aan de slag. Digitale middelen bieden daarvoor veel kansen.”
Ze pleit dan ook voor reflectie op de manier waarop het onderwijs tijdens deze periode is vormgegeven. „Ik ben bang dat er veel aandacht uitgaat naar het repareren van eventuele leerachterstanden en dat de bezinning achterwege blijft. Dat moeten we voorkomen.”
Digitalisering van het onderwijs is geen doel op zich, vindt Kral. „De inzet van ict kan het onderwijs wel efficiënter en attractiever maken. Kennisoverdracht kan goed digitaal. Bij de wat meer praktische of sociale vakken is dat lastiger en kun je je afvragen of digitaal onderwijs wenselijk is.”