Gesprek over zelfdoding is cruciaal
Dagelijks overlijden er vijf mensen door zelfdoding. Aan de daadwerkelijke poging gaat vaak een periode van depressie en eenzaamheid vooraf. Een tijd waarin naasten nog kunnen ingrijpen. Stichting 113 Zelfmoordpreventie wil suïcide bespreekbaar maken in de samenleving.
Twee mannen zitten op een bankje in het bos. Ze zijn stilgevallen, want een van de twee heeft net aangegeven dat het wat hem betreft niet meer hoeft. De ander aarzelt. Wat moet hij daar toch op zeggen?
Het is een van de scènes uit de onlinetraining die 113 Zelfmoordpreventie sinds begin dit jaar aanbiedt op haar site. In drie onderdelen wordt de deelnemer klaargestoomd om suïcidale gedachten bij een ander te herkennen, het gesprek aan te gaan en de juiste hulp te zoeken.
De training is slechts een van de onderdelen van 113 (zie ”113 Zelfmoordpreventie”). Was de stichting lange tijd voornamelijk bekend vanwege de hulplijnen, bewust zetten de medewerkers nu in op een verschuiving naar preventie in een eerder stadium. Daar is een duidelijke reden voor, vertelt Iris Zuidweg, adviseur bij de Academy, de educatieve tak van 113. „Niet iedereen pakt de telefoon als hij in de problemen zit. Het is belangrijk in de maatschappij een vangnet te hebben.”
Zuidweg vindt dat „iedereen in Nederland” een rol kan spelen in het voorkómen van zelfmoord. „We willen mensen zo opleiden dat ze zelf aan preventie gaan doen.” Volgens haar hebben vooral mensen in sleutelposities de taak om signalen van zelfmoordgedachten op te pikken en in gesprek te gaan. „Bijvoorbeeld mentoren op school, huisartsen, wijkagenten, mensen van de sportvereniging of vanuit de kerk. Plekken waar mensen elkaar goed kennen.”
Om personen in die sleutelposities op te leiden, heeft 113 naast de onlinetraining een fysieke variant. Een groep van ongeveer veertien deelnemers krijgt tijdens de cursus –die een dagdeel in beslag neemt– informatie over suïcide, maar leert ook oefenen met casussen. Want, zegt Zuidweg, je kunt van alles over zelfdoding lezen maar het gaat erom het gesprek aan te gaan. „Mensen vinden het spannend om over zelfmoord te praten. Dat komt ook door het ontbreken van taal rond dit onderwerp. Om de hete brij heen draaien gebeurt heel makkelijk. Daarmee kun je de ander het gevoel geven dat jij het moeilijk vindt erover te praten.”
Terwijl iemand met zelfmoordgedachten juist gebaat is bij directe vragen. Zegt de man uit het voorbeeld in de onlinetraining: „Ik zie het allemaal niet meer zitten”, dan is het juist goed te vragen of hij weleens aan zelfmoord denkt. „Vervolgens moet je kunnen inschatten hoe ernstig de situatie is”, legt Zuidweg uit. „Dat doe je door heel concrete vragen te stellen. Heeft iemand al plannen of is hij nog niet zover? Je leert om nieuwsgierig te zijn naar informatie die je eigenlijk niet zou willen horen. Met die vragen krijg je er een reëel beeld van hoe klem iemand werkelijk zit.”
Jongeren
Het afgelopen jaar zijn 3500 mensen bij verschillende organisaties opgeleid. Driestar educatief in Gouda is een van de instellingen die de cursus volgden. Er was een externe reden om de training in huis te halen, vertelt Annelies Kraaiveld, manager van de pabo-opleiding. „In het nieuws kwam een aantal keren voorbij dat vooral jongeren zich van het leven beroofden. De studenten van de hogeschool zitten in de leeftijdscategorie waarin veel suïcides voorkomen.”
De training bestond uit een theoretisch deel en een praktisch deel, waarin de cursisten gesprekstechnieken oefenden. Alle studieloopbaanbegeleiders (slb’ers) kregen de training. Een slb’er is gedurende de hele studieloopbaan het eerste aanspreekpunt voor de student.
Kraaiveld en haar collega Marry Biemond, decaan functiebeperkingen en individueel begeleider, waren beiden betrokken bij de sessies. Ze kijken positief op de bijeenkomsten terug. „Er hing een goede sfeer”, vertelt Biemond. „Aan het begin van de bijeenkomst kwam de vraag of je in je eigen leven met zelfmoord te maken hebt gehad. Op die manier konden collega’s iets over hun ervaringen vertellen. Dat maakte de sessies persoonlijk.”
Zelfmoord gaat geen enkele kring voorbij, zegt Biemond. „Ik werk 41 jaar bij de pabo-afdeling. Gelukkig is er in die tijd nog nooit een student geweest bij wie de zelfmoordpoging slaagde.” Een belangrijk vangnet voor de jongeren is volgens de decaan de klassenstructuur van Driestar educatief. „Problemen bespreken studenten als eerste met hun klasgenoten. Het is bijzonder hoe zorgzaam ze over het algemeen richting elkaar zijn.”
Geloof
Wat haar van de training vooral is bijgebleven: directe vragen zijn de beste. Biemond: „Vraag in een gesprek: Denk je aan zelfmoord? Noem het gewoon zo.” „Het is belangrijk om contact te blijven houden met een student”, vult Kraaiveld aan. „Door in het gesprek door te vragen, maar ook door steeds nieuwe gespreksmomenten af te spreken.”
Van een taboe op het onderwerp zelfdoding merken ze niet veel. „Christelijke jongeren zijn open, net als hun seculiere leeftijdsgenoten. Ze praten over alles wat in de wereld leeft”, zegt Biemond. „Als je een open vraag stelt, krijg je vaak open antwoorden.”
Iris Zuidweg van 113 Zelfmoordpreventie ziet bij trainingen dat christelijke mensen in een gesprek over zelfdoding ook het geloof erbij betrekken. Volgens haar is dat „relevant en goed bedoeld”, maar kan het een valkuil zijn als dit te vroeg in het gesprek gebeurt. „Het is belangrijk om het niet te snel over hoop of troost te hebben. Als je het geloof te vroeg inbrengt, kan dat weerstand oproepen. Probeer de ander eerst echt te begrijpen.”
Hetzelfde geldt volgens Zuidweg voor het aandragen van „makkelijke oplossingen.” „Je hebt toch leuke kinderen, zegt iemand dan. In plaats van te vragen om wat meer over de zelfmoordgedachten te vertellen.”
Kraaiveld merkt dat de christelijke identiteit ook een positieve wending in het gesprek met een jongere kan brengen. „Heb je het er ook met de Heere over gehad, vragen we dan. Zo komen we op een nieuw thema.” Biemond: „Ik vraag weleens of ik met hen zal bidden. Dat willen ze vaak.”
Hebt u hulp nodig? Dan kunt u contact opnemen met Stichting 113 Zelfmoordpreventie via 0900 0113 (24 uur bereikbaar) en 113.nl
„Noem in berichtgeving nooit locatie of methode”
Zelfmoord is voor media een interessanter thema geworden, merkt Evita Bloemheuvel, adviseur bij 113 Zelfmoordpreventie. „In kranten en tv-programma’s gaat het geregeld over dit onderwerp. Er verschijnen zelfs toneelstukken over.”
Bloemheuvel kijkt positief naar de toenemende aandacht, maar plaatst wel een kanttekening: „Journalisten nemen nogal eens een risico en noemen bijvoorbeeld details om hun verhaal spannender te maken. In de berichten proef ik ook wel sensatie.” Volgens de persvoorlichter is dat met name te zien rond het overlijden van bekende personen, zoals dat van de zus van koningin Máxima in juni 2018.
Door haar werk als persvoorlichter heeft Bloemheuvel regelmatig contact met media die over zelfdoding willen berichten. Haar advies: wees terughoudend met informatie over de manier waarop iemand overleden is. „Noem nooit de methode en nooit de locatie. Daaruit kunnen mensen met zelfmoordgedachten afleiden dat een bepaalde methode effectief is. Heeft iemand een afscheidsbrief geschreven? Het is beter die niet te publiceren. Iemand kan zich daar namelijk in herkennen en zo extra getriggerd raken.”
Bloemheuvel adviseert media om een verzachtend woord te kiezen, zoals zelfdoding of suïcide. „Het woord zelfmoord kan voor nabestaanden heel kwetsend zijn. In moord zit een oordeel, iets crimineels.” Zelf gebruikt de stichting wel het woord zelfmoord. „Dat is omdat hulpvragers op die naam googelen. Zo zijn we goed vindbaar voor hen.”
Bloemheuvel vindt het „moeilijk te zeggen” of de manier waarop media over zelfdoding schrijven invloed heeft op het aantal suïcides. Wetenschappelijk onderzoek heeft wel het bestaan van een copycateffect aangetoond: mensen zijn geneigd het voorbeeld van anderen te volgen. „Maar het is lastig te zeggen welk bericht dat effect wel oproept en welk bericht niet. Wel zien we een verband tussen berichtgeving en het aantal belletjes in de hulplijn. Rond het overlijden van de zus van Máxima was daar een enorme toename van. Blijkbaar doet berichtgeving wel iets met mensen.”
Een aantal jaren geleden kwam dat effect wel heel pijnlijk naar voren. Aan tafel bij het tv-programma De wereld draait door zat iemand die bij een zelfmoordpoging beide benen had verloren. De presentator vroeg uitgebreid door naar de methode van de man. „Die nacht waren er aanzienlijk meer suïcides dan gemiddeld.”
Beter is het volgens Bloemheuvel om „verhalen van hoop” te verspreiden. „Dagelijks komen veertig mensen na een zelfmoordpoging binnen op de spoedeisende hulp; vijf mensen overlijden aan hun poging. Er liggen dus veel verhalen van mensen bij wie het wél goed komt. Een groot deel van die mensen kijkt na een zelfmoordpoging anders naar het leven. Hun verhalen kunnen anderen stimuleren om hulp te zoeken.”
serie Suïcide
Dit is het derde deel van een serie over zelfdoding. Over enkele weken het slot: hoe is het om te leven na een zelfmoordpoging?
113 Zelfmoordpreventie
Stichting 113 Zelfmoordpreventie werd in 2009 opgericht door psychiater Jan Mokkenstorm. Grofweg rust 113 op drie pijlers: hulpverlening, onderzoek en preventie. Lange tijd was de hulpverleningstak van 113, met onder meer de crisishulplijnen en therapie, het bekendst. Afgelopen jaar alleen al behandelden de medewerkers 93.235 gesprekken – via telefoon en chat. 113 wil verder meer en meer werk maken van preventie.