„Mijn buren verdronken voor mijn ogen.” Weg waren ze, verzwolgen door het water. „Het heeft impact op je verdere leven.” Zaterdag kwam de hoogbejaarde Oude-Tongenaar hen gedenken. Hen, en al die anderen; slachtoffers van de watersnood van 1953.
Op de Heerendijk bij Oude-Tonge waait het en het is koud. Honderden dorpelingen trekken er langs de lange rijen grafstenen. Van ouderen, van kinderen. Of: „Onbekend meisje.” „Onbekende jongen.” Op elke steen een roos. Achter elke steen een herinnering, een verhaal, van een weggemaaid leven.
Meer dan driehonderd slachtoffers betreurde het dorp op Goeree-Overflakkee nadat de dijken braken en het water Oude-Tonge van drie kanten besprong; nu 67 jaar geleden. „Het zwaarst getroffen dorp”, zegt burgemeester Grootenboer-Dubbelman. „Complete gezinnen kwamen om. Daar word ik koud en heel stil van.”
Oude-Tonge herdenkt; elk jaar. De overlevenden worden ouder; „daarom hebben we de begraafplaats recent rolstoeltoegankelijk gemaakt”, zegt voorzitter Wim Harteveld van de Oranjevereniging. Hij vertelt over een Oude-Tongenaar die in de rampnacht zijn bed uitging vanwege de bulderende storm. Toen zag hij het water door de brievenbus komen. Het gezin vluchtte naar boven, maar vader ging terug en graaide een ronddrijvend bakje uit het water. In het bakje zat zijn kunstgebit.
De wind bulderde, het water steeg. Huizen bezweken, inwoners verrichtten heldendaden om anderen te redden, soms springend van balk naar balk. Een jongen wrikte planken los, zodat buren hun zolder konden verlaten. Hij zag het huis van zijn broer instorten en moest dat zijn vader vertellen. Dat die broer op tijd was gevlucht, hoorden ze pas later. „Velen moesten verder met de pijn van het verlies van dierbaren, het verlies van huis en haard”, memoreert Harteveld.
Veiligheid
Elke overlevende heeft zijn verhaal. „Blijf die vertellen; schrijf ze op of laat ze opschrijven”, zegt de burgemeester. Ze citeert uit een van die verslagen, van een hervormd predikant, over 2 februari 1953, de dag die volgde op „een donkere stormnacht en een dag vol verdriet.” „Het boek van deze dramatische gebeurtenissen mag nooit gesloten worden”, zegt de burgemeester. „Het is belangrijk om ieder jaar met oud en jong plechtig stil te staan bij het geweld van de vernietigende storm in 1953.” Al is het alleen al omdat de veiligheid van de waterweringen een aangelegen onderwerp blijft. „Een ramp kan zich in enkele ogenblikken voltrekken.”
Wat destijds gebeurde, is door velen ver weggestopt, weet de burgemeester. „Ze praten er liever niet over.” De inwoners van haar gemeente zijn van voor de ramp of na de ramp. Zelf is ze van na de ramp. Haar ouders overleefden de watersnood.
Redders
Een vrouw uit Oude-Tonge schreef aan haar zoon: „Het water kwam zo hard dat je niet meer vluchten kon.” Over haar redder: „Hij heeft me uit het water getrokken.”
Er werd veel hulp geboden. „De bewoners toonden op indrukwekkende wijze hun veerkracht”, zegt burgemeester Grootenboer. „De eendracht uit de oorlog was plotseling weer paraat”, waardeerde koningin Juliana het een week na de watersnood.
Diepe wonden
Samen met haar man legt de burgemeester de eerste krans. Het taptoesignaal klinkt; dan volgt een minuut van stil gedenken. Grijze hoofden buigen zich. „Er zijn nog steeds diepe wonden”, klinkt het even later in een gedicht van een schoolkind over „het water dat kwam.”
Meer kransen volgen, ook namens de Stichting Hulpverleners Watersnoodramp, die het afgelopen jaar werd opgeheven omdat steeds meer leden wegvielen.
Kinderen leggen op elke grafsteen een witte roos. Het burgemeestersechtpaar opent de jaarlijkse omgang langs de stenen. Al die stenen. Namen, leeftijden. Of geen naam, geen leeftijd, „onbekende jongen.”
Vlaggen klapperen halfstok. En de oude Van Kempen vertelt, zittend op een bankje. Over „twee dagen en twee nachten” op zolder, in de ondergelopen polder buiten het dorp. Over buren op het dak van hun halfverwoeste huis. Van Kempen bracht met touw en lakens een verbinding tot stand. Zes mensen bleek te veel voor het vlot dat hij naar zich toetrok. Twee vielen eraf en verdronken. De andere vier werden gered.