Edwin Visser: internationaal hulpverlener met een koffertje vol vragen
In Somalië zag hij kinderen sterven van de honger. In Syrië ontmoette hij vluchtelingen die alles kwijt waren maar hem met passie hun dromen vertelden. Bijna twintig jaar woonde en werkte Edwin Visser (44) voor christelijke organisaties in Afrika en het Midden-Oosten. Nu is hij met zijn gezin terug in Nederland. „Ik probeer iets van de eenvoud van het leven in de Arabische wereld vast te houden.”
In een vrouwengevangenis in het noorden van Afghanistan nemen gedetineerden deel aan een weefproject. Edwin Visser trof er recent een vrouw wier man is vermoord door een zwager. „Ik hoorde dat die vrouw, om haar zwager te beschermen, gedwongen werd een bekentenis te ondertekenen die haar een gevangenisstraf van 25 jaar opleverde. Toen haar man werd vermoord, was ze zwanger. De baby is in de gevangenis geboren. Het kind wordt binnenkort van haar afgenomen en gaat dan naar een kindertehuis”, vertelt Visser, zichtbaar geëmotioneerd. „Dit is zo oneerlijk en het leven van die vrouw zo uitzichtloos. Dit raakt me heel diep.”
Na jaren in het buitenland te hebben gewerkt, is Visser sinds april directeur programma’s bij ZOA. Afghanistan is een van de landen die hij onlangs bezocht om kennis te maken met projecten van de christelijke organisatie die „hulp, hoop en herstel” biedt aan slachtoffers van rampen en conflicten.
Verhalen die raken, zijn altijd binnen handbereik als Visser vertelt over zijn werk. Rustig, met zachte stem en soms zoekend naar woorden belicht hij zijn ervaringen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Afgelopen zomer verruilde hij met zijn vrouw Lianne en hun twee kinderen Aron en Luka hun appartement in de Jordaanse hoofdstad Amman voor een jarenvijftigwoning in het Gelderse Ede, met een bijbehorend gastenverblijf.
Het interieur van de woning weerspiegelt Vissers internationale ervaring. Hij wijst op een tegel waarop in het Arabisch het Onze Vader staat. Koperen borden aan de wand zijn een aandenken aan Syrië. Sinds 2017 werkte hij, vanuit Amman, voor ZOA in dit door oorlog geteisterde land.
Hoe is het om weer in Nederland te zijn?
„Dat is wennen. Mijn vrouw en ik merken dat we niet echt onderdeel meer zijn van het leven hier. We zijn voortdurend aan het observeren, aan het beschouwen, aan het nadenken: wat is normaal, bijvoorbeeld in de manier waarop je met elkaar omgaat? Mensen zijn hier afwachtender dan in het Midden-Oosten. We hebben het hier goed, maar ons hart ligt nog voor een deel daar en dat mag wat mij betreft zo blijven.
Wat ik lastig vind: je kunt je verhaal niet echt kwijt. We hebben veel doffe ellende gezien. Uitzichtloosheid. Wanhoop. Mensen luisteren naar je verhaal, vinden het interessant of curieus, maar vijf minuten later gaat het over triviale zaken in het Nederlandse leven. Intussen hobbel ik er zelf in mee. De overvloed hier en een vorm van materialisme laten mij ook niet koud. We hebben een riant huis en zijn onlangs op herfstvakantie geweest. Dat is zo’n contrast met het leven een paar duizend kilometer verderop. Dat wringt soms, of beter gezegd: heel vaak.”
Hoe vindt u daar uw weg in?
„Dat is moeilijk. Voordat we besloten naar Nederland terug te keren, hebben mijn vrouw en ik hier lang over nagedacht. Het is belangrijk dat je samen tot zo’n besluit komt. Gelukkig ben ik nog steeds met hetzelfde werk bezig als in de afgelopen jaren, alleen nu vanuit een andere positie. De betrokkenheid op mensen in nood blijft. En we proberen iets van de eenvoud van het leven in de Arabische wereld vast te houden.
Kerkelijk zijn we in Ede bij twee gemeenten betrokken geraakt: de Nieuwe Kerk, behorend tot de PKN, en een ICF-gemeente. Ik vertaal bij ICF elke zondag de dienst naar het Arabisch. Dat vind ik fijn om te doen.”
Werken in de internationale hulpverlening: was dat uw jongensdroom?
„Mijn jongensdroom was journalist worden. Na de opleiding journalistiek ben ik naar het Midden-Oosten gegaan. In Egypte werkte ik samen met journalist Jos Strengholt en was ik vooral betrokken bij televisie- en later internetproducties. Voor mijn werk reisde ik geregeld, bijvoorbeeld naar Sudan, en zag ik veel ellende. Daardoor ontstond het verlangen richting noodhulp te gaan.
Op een zendingsconferentie in Canada kwam ik in contact met Medair, een christelijk noodhulporganisatie. Ik zei: „Ik wil graag voor jullie werken. De Arabische wereld heeft m’n hart, dus stuur me alsjeblieft naar een plek waar het zo Arabisch mogelijk is.” Zo kwam ik voor Medair in Darfur, Sudan, terecht.”
Hoe is uw liefde voor de Arabische wereld ontstaan?
„In mijn studententijd deed ik vakantiewerk op een Palestijnse Bijbelschool in Bethlehem. Dat was geen bewuste keuze, behalve dat het een redelijk goedkope bestemming was. Vanaf het begin had ik een klik met de Arabische cultuur. Dat heeft te maken met het warme karakter van de mensen en het bruisende leven. Zeker Egyptenaren zijn heel dynamisch in de omgang met elkaar. Ik ging al snel Arabisch leren. Dat hielp me om meer contacten te krijgen.
Na Darfur kwam ik voor Medair in het Nubagebergte in Sudan en daarna in Somalië terecht. In Sudan leerde ik mijn vrouw kennen. Ze werkte daar ook als hulpverlener en kwam net als ik uit de Alblasserwaard. We hebben dezelfde passie en zijn dankbaar dat we hierin samen konden gaan optrekken.”
Kreeg u de betrokkenheid op mensen in nood van huis uit mee?
„Niet nadrukkelijk. Ik ben opgegroeid in een christelijk gereformeerd gezin in Sliedrecht. Mijn vader kwam van de hts en verdiende zijn brood eerst in de scheepsbouw en later bij een staalfabrikant. M’n ouders hebben mijn vier broers en mij altijd vrij gelaten in onze beroepskeuze. Ze vonden het wel lastig dat ik jaren in het buitenland werkte, ook in gebieden die niet altijd veilig waren. Maar ze waren oprecht geïnteresseerd en betrokken, vanuit de houding: Als God dit op je weg plaatst, wie zijn wij dan om je daar vanaf te houden?”
Als vwo-scholier collecteerde u al voor ZOA.
„Ja, dat was vanwege de hongersnood in Ethiopië. Ik vond die situatie zo erg dat ik ZOA belde met de vraag: „Doen jullie iets in dat land?” Dat was zo. Daarop ben ik naar de rector van mijn school, de Guido de Brès in Rotterdam, gestapt en heb gezegd: „Ik wil graag een collecte houden.” Hij vond dat een goed idee. Ik maakte posters met lege kaders erop. Daaronder stond: „Foto’s zijn overbodig, de hongersnood in Ethiopië is vreselijk. Geef voor de collecte.” Dat leverde ruim 5000 gulden op, in die tijd een enorm bedrag.”
U werkte in diverse landen. Welk land heeft het meest uw hart?
„Syrië, het land waar ik de afgelopen vier jaar vanuit Jordanië heb gewerkt. Ik ben begonnen in Afrika, waar mensen al lang in de ellende zitten. De Syriërs die ik de afgelopen jaren ontmoette, stonden juist jarenlang op eigen benen maar zijn door de oorlog alles kwijtgeraakt. Ze vluchtten naar een ander deel van hun land of naar buurland Jordanië. De ellende waarover ze vertelden, is onvoorstelbaar. Dat kan ik niet overbrengen. Ondanks een enorme val omlaag hebben ze hun waardigheid behouden. Velen vertelden me op een welsprekende manier over hun leven en de dromen die ze nog hebben. Ze houden van hun land en familie, worden lyrisch als ze vertellen over hoe hun leven in Syrië eruit zag. Dat heeft me geraakt.”
Uw verblijf in Somalië heeft uw leven voorgoed veranderd, zei u ooit in een interview. In welk opzicht?
„Dat heeft ermee te maken dat ik daar de grootste ellende heb gezien. In Somalië kwam ik mensen tegen die uitgehongerd waren door lange periodes van armoede. Ik heb er kinderen zien sterven van de honger. Die beelden raak je nooit meer kwijt. Ik herinner me dat ik in een ziekenhuis ouders sprak die dagen hadden gelopen met hun ernstig zieke kind. Ze waren opgelucht dat ze het ziekenhuis, zo’n 200 meter bij mijn huis vandaan, hadden bereikt. Toen ik er een dag later weer kwam, bleek het kind te zijn overleden en begraven. De ouders waren alweer vertrokken. Zoiets raakt je enorm. Het doet je beseffen hoe veel geluk je hebt gehad als je in een Nederlandse wieg bent geboren.”
Hoe werken zulke ervaringen door in uw leven, in uw geloof in God?
„Het enorme lijden dat mensen ondergaan, helpt me om andere problemen te relativeren. Als het om het geloof gaat, zijn dit situaties waarin ik meer vragen dan antwoorden heb. Over het probleem van het lijden heb ik veel gelezen, zoals boeken van C. S. Lewis en Tim Keller, maar het blijft een moeilijk onderwerp. Ik heb een koffertje met onbeantwoorde vragen en af en toe stop ik er één bij. Hoe zit het bijvoorbeeld met een kind dat opgroeit in een moslimomgeving, nooit met het Evangelie in aanraking is gekomen en op z’n vierde de hongerdood sterft? Dit soort theologische vraagstukken los ik niet zomaar even op.”
Wat betekent het voor u om met zulke vragen te leven?
„Ik vind het belangrijk ze af en toe eerlijk onder ogen te zien, zonder goedkope antwoorden te formuleren om daarmee vanbinnen iets te sussen. Maar je moet er niet in blijven hangen. Op een gegeven moment laat je die gedachten los en soms grijpen ze je weer even aan. Dat is de weerbarstigheid van het leven. Ik ben er niet op uit op alles een antwoord te vinden. Intussen motiveert het lijden dat ik zie me enorm om bezig te blijven met het werk dat ik doe. Je kunt echt verschil maken in mensenlevens. Dat zit hem niet altijd in materiële zaken, maar ook in aandacht voor kwetsbaren. Ik heb vaak gemerkt dat het mensen enorm goed doet als je aandacht voor hen hebt, naar hen luistert.”
Hoe is het om als christen in een sterk islamitische omgeving, zoals in Somalië, te wonen?
„Ik heb bijna altijd in een overwegend islamitische omgeving gewerkt, op plekken waar christenen op z’n best een kleine minderheid vormden. Het zijn wel landen waar mensen openstaan voor religie. In de sector van de noodhulpverlening wordt vaak het dogma van secularisme gepredikt, maar de meeste gebieden waar we werken zijn allesbehalve seculier. Je kunt daar vaak prima met mensen spreken over het geloof.
Natuurlijk, je hebt ook beperkingen en krijgt weleens tegenwerking, maar ik kon over het algemeen het geloof op een positieve manier een plek geven in wat ik deed. In Somalië kwamen we als christenen van diverse organisaties geregeld bij elkaar. In Darfur konden we af en toe een kerk bezoeken. Ik herinner me dat we midden in een oorlogsgebied Kerst vierden in een lokale kerk, samen met een groep Sudanezen uit verschillende plaatsen. Heel bijzonder.
Mijn buitenlandervaring heeft me geholpen het geloof op een natuurlijke manier een plek te geven in m’n leven, bijvoorbeeld door in allerlei situaties met elkaar een gebed uit te spreken. In Nederland hebben we het geloof achter de voordeur gestopt of misschien wel achter de kerkdeur. Dat was in landen waar ik werkte heel anders.”
Botst dat, nu u terug bent in Nederland?
„Soms wel. Ik moet natuurlijk niet het gevoel hebben: ik heb het licht gezien en zal de mensen eens vertellen hoe het moet, maar ik merk dat dingen hier anders gaan. Dat geldt op meer terreinen. De Nederlandse cultuur is individualistischer dan de Arabische. Als Nederlanders houden we een zekere afstand tot elkaar. Die afstand was in het Midden-Oosten veel kleiner.”
Wat hebt u tijdens uw jaren in het Midden-Oosten en Afrika als de grootste zegen ervaren?
„Dat God trouw is, en onveranderlijk. Als ik weleens bezig was met mijn waaromvragen, ontmoette ik –in verschillende landen– mensen die daar minder mee leken te zitten en vast vertrouwden op God. Het is mooi om te zien hoe God Zich juist in moeilijke omstandigheden het krachtigst manifesteert. Bijzonder vind ik het ook dat God in Zijn plan met deze wereld mensen gebruikt, dat Hij ook mij wil gebruiken. Als zaken goed gingen, was dat eerder ondanks dan dankzij mij. En ook als zaken niet goed gingen, was Hij erbij.”
Maakt het voor u verschil voor welke christelijke organisatie u werkt?
„Bij zowel Medair, Woord en Daad als ZOA heb ik me prima op mijn plek gevoeld en veel geleerd. Deze organisaties kunnen van elkaar leren en daarom zie ik graag dat de onderlinge samenwerking verder wordt versterkt. Woord en Daad en ZOA bijvoorbeeld vullen elkaar goed aan. ZOA richt zich op noodhulp en wederopbouw, terwijl Woord en Daad zich vooral inzet voor ontwikkeling op langere termijn. Binnenkort gaat ZOA weg uit Sri Lanka. De oorlog is voorbij en de situatie is redelijk gestabiliseerd, maar er is nog steeds armoede. Dan zeggen we tegen Woord en Daad: „Kunnen jullie een deel van het werk dat wij hebben opgebouwd, overnemen?” Ik zie het als een van mijn taken de onderlinge samenwerking te bevorderen.”
Welk Bijbelgedeelte spreekt u bijzonder aan in uw werk?
„Romeinen 12: „Word niet overwonnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.” Als we naar de wereld kijken, zou je kunnen denken dat het kwade aan het winnen is, ook in mijn werk. Vaak heb je het idee dat je één stap vooruit zet en twee achteruit, bijvoorbeeld als overheden je dwarszitten of mensen ontevreden zijn. Deze tekst leert me: laat je daardoor niet overwinnen, maar zet er iets goeds voor in de plaats. Daar kom ik graag m’n bed voor uit.”
Edwin Visser
Edwin Visser (1975) wordt geboren in Sliedrecht. Na het vwo op de Guido de Brès in Rotterdam volgt hij een opleiding journalistiek aan de Christelijke Hogeschool Ede. Zijn journalistieke werk begint Visser in 1998 in Caïro. In 2007 stapt hij over naar Medair in Darfur (Sudan). Tot 2010 is hij in diverse landen voor deze organisatie werkzaam. Van 2010 tot 2015 werkt hij voor Woord en Daad in Nederland. In 2015 vertrekt hij naar Jordanië. Hij werkt daar eerst voor Medair en later als landendirecteur voor ZOA in de regio Syrië. Sinds april 2019 is hij directeur programma’s bij ZOA in Apeldoorn.
Visser is getrouwd met Lianne. Het echtpaar woont in Ede en verwacht komende maand hun derde kind.