Advent: het is nog nacht
Duisternis. Het is een woord dat al te lezen staat op de eerste bladzijde van de Bijbel. Voor God Zijn scheppende werk, zoals dat beschreven staat in de eerste hoofdstukken van het bijbelboek Genesis, begon, lag er duisternis over de afgrond. Het aangezicht van de afgrond was duister, schrijven de Statenvertalers in de kanttekeningen. Zoals het gezicht van iemand donker kan staan, boos, afwerend. Zijn gezicht staat op storm, zeggen we dan.
Duisternis, donkerheid, nacht. Het is er allemaal. En het is er ook alleen in die tijd vóór de Schepper spreken gaat.
En eigenlijk is daarmee direct de betekenis van de adventstijd, die zondag begint, verklaard. Inhoudelijk is er, hoe anders dat gevoelsmatig ook zijn kan, namelijk niet veel verschil tussen de adventstijd en de Lijdenstijd. Het zijn allebei sinds eeuwen voor christenen wereldwijd periodes van inkeer, boete en bezinning. Waren er voor de geboorte van de Messias niet vele eeuwen waarin de profeten de komst van de Messias aankondigden, maar de vervulling van die belofte niet zagen?
Wie weleens een tijdje heeft doorgebracht in een totaal verduisterde ruimte, weet hoe donker de duisternis zijn kan. In onze tijd is er meestal nog wel ergens licht te zien. Er is altijd wel een nacht– of noodlampje waarop je je richten kunt. Een zwakke lichtbron, die wijst naar de uitgang. Dáár moet je heen.
Maar als het echt donker is dan is er niets van dat alles. Dan stommel je bijna wanhopig door de ruimte. Tastend, zoekend en soms vrezend dat de tunnel van de duisternis alleen maar een ingang en geen uitgang heeft.
Advent is een tijd van inkeer en bezinning. Omdat we zelf de oorzaak zijn van de duisternis. En wat we ook doen en hoeveel lampen we ook ontsteken, we krijgen die duisternis niet verdreven. De nacht kun je nu eenmaal niet opheffen, wegschuiven.
Het licht komt niet en nooit van ons. Het moet komen van gene zijde. Van alzo hoge, van alzo veer, zoals een Kerstlied zegt.
God moet gaan spreken, scheppen, scheiden. Hij is het die de duisternis aan de kant kan duwen. Die scheiding kan aanbrengen tussen donkerheid en licht. Die zonder dat er ook maar een hemellichaam geschapen is, de duisternis kan doen opklaren. Omdat Hij het Licht is.
Maar zover is het nog niet. De adventstijd begint nog maar net. Vier weken lang is er enkel de hoop dat het donker verder en verder verdunnen zal. Tot er zicht komt op het licht dat God beloofd heeft. Licht van God, Die contact zocht in het Paradijs toen alle lichten door de mens waren gedoofd.
De hemel zocht de aarde op. En met Kerst zoekt de hemel opnieuw contact met de aarde, waarvan het aangezicht enkel duisternis is. Sterker nog: met Kerst komt de hemel op aarde. Doordat God Mens wordt.
Zij die in duisternissen wandelen en geen licht hebben, kunnen niets anders dan hun hoop en vertrouwen stellen op de God met de Naam, zegt de profeet Jesaja.
Duisternissen. Meervoud. Zo erg is het dus.
En in die duisternissen verwacht de christelijke gemeente het alleen van die God Die het in de schepping opnam tégen de duisternis. Die Zelf ruimte maakte voor het Licht. Het is het eerste woord van Hem dat ons in de Bijbel is overgeleverd. Een bevel is het: Er zij licht. Dat er licht kome!
En als het licht opgaat boven de afgrond, noemt Hij dat licht ”dag”. En de duisternis noemt Hij ”nacht”. Zijn spreken maakt letterlijk en figuurlijk een verschil van dag en nacht.
In de laatste dagen heeft God opnieuw gesproken door Zijn Zoon, zegt de schrijver van de brief aan de Hebreeën. Toen de dagen vervuld waren, heeft Hij Zich definitief uitgesproken in het Kind van Bethlehem, het Licht der wereld.
Adventstijd is: De morgenstond zal komen.
Maar het is nog nacht.
Advent
Advent komt van het Latijnse woord ”adventus” dat ”komst” betekent. Het is de periode die in het kerkelijk jaar voorafgaat aan het kerstfeest –op 25 december– en waarin in ieder geval vier zondagen vallen. De eerste adventszondag is tegelijk het begin van een nieuw kerkelijk jaar.