Het oeverplantje houdt van ruig en wispelturig, maar kan niet tegen vies water. Nu de rivieren schoner zijn geworden, is het klein vlooienkruid terug van weggeweest. En of het nu wegspoelt, kopje-onder gaat of verdroogt: klein vlooienkruid weet niet meer van wijken.
Je hebt het RIVM, LTO Nederland en de Nederlandse flora. Wat die gemeenschappelijk hebben is dat ze iets zeggen over de natuurlijke staat van Nederland, hoe schoon of vies onze bodem is, of de lucht. Eén ding hebben planten op de andere twee voor: ze kunnen niet jokken.
Neem het klein vlooienkruid (Pulicaria vulgaris), een oeverplantje dat zich thuis voelt langs rivieren zoals de Maas, de Rijn en de Waal. Die stromen sinds mensenheugenis door ons land, maar het klein vlooienkruid was lange tijd afwezig. In de jaren 60 en 70 was het zo goed als verdwenen uit Nederland. De oorzaak? Ongekende vervuiling van het rivierwater. „Als ik in die tijd langs de Maas liep”, vertelt Baudewijn Odé, „had ik het gevoel dat daar een open riool stroomde, zó stonk het.” Odé is projectleider bij Floristisch Onderzoek Nederland (Floron).
Waren de jaren 60 en 70 nog jaren van viezigheid, daarna veranderde dat en verbeterde de waterkwaliteit in de rivieren flink.
Veel heeft Nederland te danken gehad aan Europese wetgeving, zoals de Kaderrichtlijn Water, waarin een Europese strategie voor goede waterkwaliteit werd gelanceerd. Nederland kan zelf veel doen aan waterzuivering, als afvoerputje van Europa is het toch sterk afhankelijk van wat Duitsland en België wel of niet doen. Gebeurt daar niets, dan komen Haagse maatregelen neer op dweilen met de kraan open. Brussel zorgde ervoor dat de twee buren wel aan de slag gingen.
Al snel daarna was het er weer: het klein vlooienkruid. Odé: „Rond 1990 zagen we het plantje overal langs de rivieren opduiken en ik weet nog goed dat we dachten: wat gebeurt híér?” Het was voor Odé echt een verrassing om het plantje zo massaal te zien terugkeren.
Rivierfonteinkruid
Een andere plant die om dezelfde redenen aan een opmars begon is het rivierfonteinkruid; geen oeverplant maar een echte waterplant. Zwanen zijn er verzot op, en dankzij de terugkeer van dit fonteinkruid zijn de vogels ook weer langs de rivieren te zien.
Verbeterde waterkwaliteit speelde bij de terugkeer van deze plantensoorten een rol, dat deed ook de nieuwe inrichting van het rivierengebied. Die was bedoeld om bij hoogwater rivieren meer ruimte te geven, zodat overstromingen van bewoond gebied werden voorkomen. „Het gevolg was dat de landbouw zich wat terugtrok uit het rivierengebied en daarvoor in de plaats kwam nieuwe natuur.”
De groeiende behoefte aan zand uit rivierbeddingen ten behoeve van de bouwwereld deed ook een duit in het zakje. Na het afgraven werden de oevers van zulke graafputten natuurvriendelijker gemaakt: geen steile kanten maar geleidelijk aflopend, zodat planten en dieren er terechtkunnen.
Nu is klein vlooienkruid hier nooit echt weg geweest, toch vermoedt Odé dat de opmars vanuit Duitsland en via de rivieren richting Nederland is gegaan.
Wispelturig, onvoorspelbaar, scheppend en verwoestend tegelijk, zo zou je het gedrag van de dynamische natuur van het rivierengebied kunnen typeren. Vooral in een regenrivier als de Maas kan het vriezen of dooien: de ene keer sta je als oeverplant te verdrogen, een andere keer ga je kopje-onder.
Massaal en snel
Klein vlooienkruid is dol op zulke grilligheid, en: de plant is er ook volledig aan aangepast. Het is eenjarig en bloeit relatief laat in het jaar. Dat komt doordat het als zaad nogal eens tot de zomer moet wachten op ontkiemen, na het droogvallen van oevers. Als dat gebeurt, schiet het wortel en komt het op – massaal en snel. Voordat een watergolf eroverheen gaat en alles weer wegspoelt, staat er een geel veld klein vlooienkruid te pronken.
In zo’n grillige omgeving doe je er als plant goed aan in korte tijd zo veel mogelijk zaad te verspreiden. Wie op veel plaatsen zaad deponeert, heeft de meeste kans te overleven. Te midden van droogte of overstromingen is er altijd wel ergens een over- levingsplekje gebleven.
Baudewijn Odé glimlacht als hem wordt gevraagd naar het nut van klein vlooienkruid; hij vermoedt er een typisch menselijke utiliteitsgedachte achter. Voor de natuur is het plantje bijzonder nuttig, is zijn overtuiging. „Tot in oktober kan het blijven bloeien, dus alles wat stuifmeel en nectar nodig heeft kan er terecht.” Odé noemt kleine bijensoorten als vaste gasten. Hij weet nog een bestaansreden, en met een glimlach formuleert hij die als vraag: „Wat is er op zo’n grijze vlakte nu mooier dan zo’n veld met bloemen?”
>>rd.nl/successoorten
Tegen vlooien
Klein vlooienkruid dankt zijn naam aan de functie die het vroeger had: het hielp tegen vlooien. De ietwat zware geur doet denken aan die van kamille, een plant die qua uiterlijk wat van vlooienkruid wegheeft. Klein vlooienkruid voelt harig aan, en dat is handig in een terrein met paarden en koeien: die hebben het niet op harige planten. Opvallend is het geel van de bloemen. Bekend is dat die kleur bij uitstek bestuivers (insecten) aantrekt.
serie
Successoorten
Wekelijks verschijnen er berichten over planten- en diersoorten die het zwaar hebben. In deze serie soorten waar het wel goed mee gaat. Deel 7: het klein vlooienkruid.