Telkens blijkt dat rente nog lager kan
Steeds denk je dat de bodem nu wel is bereikt, maar telkens blijkt de rente nog verder te kunnen dalen. De afgelopen tijd zijn voortdurend nieuwe laagterecords gevestigd en we weten niet waar dat ophoudt.
Het monetaire speelveld heeft in de voorbije jaren een metamorfose ondergaan. Veel tarieven op de internationale geld- en kapitaalmarkt, waar partijen voor korte of lange termijn met elkaar leningen afsluiten, liggen inmiddels onder de nul procent. BlackRock, ’s werelds grootste vermogensbeheerder, verwacht dat dit eindeloos zo blijft, zo zei Michael Krautzberger onlangs in een interview. Hij beheert namens het fonds een obligatieportefeuille van zo’n 100 miljard euro.
Als bijvoorbeeld de Nederlandse staat kapitaal ophaalt, krijgt die van beleggers geld toe. Niemand kan uitsluiten dat de spaarder op enig moment –al lijkt dat voorlopig nog niet te gebeuren– rente moet gaan betalen over zijn tegoed. De huidige situatie is uniek in de geschiedenis.
Stimuleringsronde
Vorig jaar was er nog een sprankje hoop op een geleidelijke kentering. De Europese Centrale Bank (ECB) hield het er toen op dat de beleidsrente in ieder geval tot halverwege 2019 niet zou worden verhoogd. Vervolgens is onder invloed van het overal verslechterde economisch beeld, met de dreiging van een recessie, het perspectief totaal veranderd. Over een mogelijke omslag naar boven horen we niet langer.
Integendeel, de bestuurders in Frankfurt zijn een nieuwe stimuleringsronde gestart. Zo kopen zij vanaf november weer elke maand 20 miljard euro aan staats- en bedrijfsobligaties op, bedoeld om de rente op de kapitaalmarkt verder te laten dalen, meer liquiditeit in de economie te pompen en daarmee de bedrijvigheid aan te zwengelen. Aan het programma is geen einddatum verbonden.
Inflatie
Dat de rente extreem laag is, valt overigens niet in de eerste plaats toe te schrijven aan de ECB. Al vanaf ongeveer de jaren negentig in de vorige eeuw zien we mondiaal een neerwaartse lijn. Besparingen overtreffen de investeringen, er is wereldwijd een overschot aan geld, meer aanbod dan vraag en dus zakt de prijs ervan.
Wel kun je de ECB verwijten dat die in voorgaande jaren, toen de economie floreerde, verzuimd heeft een begin te maken met een terugkeer naar meer normale verhoudingen. Al valt tegen de redenering van president Mario Draghi formeel weinig in te brengen. Hij verwijst naar de inflatie, die maar niet wil aantrekken naar het streefniveau van onder, maar dichtbij de 2 procent. Dat verschaft hem het argument om de ongekend ruime geldpolitiek te handhaven en, recent, te intensiveren. Critici denken dat het opkoopbeleid mede dient om de rentelast op de hoge staatsschulden in de zuidelijke landen van de eurozone te beperken. Die landen zul je in ieder geval niet horen klagen over de agressieve aanpak. Zij kunnen met die lage rente gemakkelijker hun begrotingstekorten financieren.
Zeker Nederland heeft een krachtige monetaire impuls niet nodig. De economische groei blijft hier redelijk op peil en de inflatie ligt bij ons ver boven de 2 procent. In september bedroeg die, berekend volgens de maatstaven binnen de eurozone, 2,7 procent. Maar we behoren nu eenmaal tot de muntunie en de ECB stelt zijn besluiten af op het geheel daarvan.
Plagen
In 2014 benadrukte Draghi dat hij en zijn medebestuurders niet eropuit waren spaarders te plagen. „Het is volstrekt onjuist om te menen dat wij geld van hen willen afpakken. Met onze ingrepen beogen we juist het tegenovergestelde. Ze zijn bedoeld om het herstel te bevorderen en dan zal de rente weer stijgen”, aldus de bankpresident toen. Vorige maand reageerde hij in soortgelijke bewoordingen op de klachten van de pensioenfondsen, die als gevolg van de lage rente moeten korten op de uitkeringen. Onze maatregelen zorgen ervoor dat de economische groei versnelt en daarvan zullen ook de pensioenfondsen profiteren, luidde zijn verweer. Maar in de achterliggende jaren verkeerden we volop in hoogconjunctuur en toch kwam er geen goed nieuws voor spaarders en pensioengerechtigden.
Intussen mopperen de commerciële banken, de banken die particulieren en bedrijven als voornaamste klanten hebben, even hard mee. Ook zij ondervinden last van het beleid van de ECB. Een belangrijke inkomstenbron voor hen is het verschil tussen de rente die zij moeten betalen op spaargeld en de rente die ze ontvangen op leningen. De percentages op spaartegoeden zijn niet volledig meegegaan met de daling in de markt. Dat zet de winstmarge onder druk. De bestuursvoorzitters van ING, Rabobank en ABN AMRO lieten bij de presentatie van de halfjaarcijfers in stevige bewoordingen hun ongenoegen blijken over de koers die Frankfurt vaart.
Bij een strikt marktconform opereren, zou er inmiddels sprake zijn van een negatieve vergoeding op spaarmiddelen. Diverse banken brengen die al wel aan zakelijke klanten en rijke particulieren in rekening, maar zij durven het (nog) niet aan ook de kleine spaarder, met een saldo tot laten we zeggen een ton, te treffen. De gevolgen van die maatregel zijn namelijk niet in te schatten.
Halen mensen dan hun geld massaal weg? Als je ziet dat de spaarwoede in het afgelopen decennium enorm is toegenomen, ondanks de steeds lagere rente, ben je geneigd te denken van niet. Volgens cijfers van De Nederlandsche Bank (DNB) hebben huishoudens nu bijna 370 miljard euro aan spaargeld uitstaan, tegen 290 miljard tien jaar geleden. Maar je weet natuurlijk nooit welke bewegingen een golf van emotie teweegbrengt. En vertrouwensverlies is het slechtste wat een geldsysteem kan overkomen.
Omgekeerde wereld
De ontwikkeling aan het rentefront strijdt met ons rechtvaardigheidsgevoel, zeker geldt dat als we ooit zouden toegaan naar over de volle breedte negatieve percentages. Spaarzin, het opbouwen van een buffer voor als het even tegenzit, is een deugd, zo zijn we opgevoed, en daar past geen sanctie bij. Maar, let wel, er bestaat niet zoiets als een recht op een vergoeding voor wie bezit tijdelijk beschikbaar stelt aan een ander. En zo komen we steeds verder in een naar ons gevoel omgekeerde wereld terecht.
Alternatieven als sparen niks of weinig oplevert
Nu sparen niets of nauwelijks nog iets oplevert en we misschien op enig moment zelfs moeten gaan betalen voor het stallen van tegoeden bij de bank, vraagt menigeen zich af wat te doen. Zijn er alternatieven?
Andere bank
Dat zal weinig helpen. De rente is overal laag. Misschien biedt een buitenlandse bank net iets meer. Je moet dan in ieder geval goed controleren of bij een faillissement het saldo onder het depositogarantiestelsel valt. Nogal wat spaarders hebben in dat opzicht hun lesje geleerd toen in 2008 het IJslandse Icesave onderuitging.
Deposito
Een deposito openen betekent dat je voor langere tijd niet kunt beschikken over het geld. Bovendien zijn de renteverschillen in vergelijking met een direct opvraagbare rekening gering, zeker bij de grote spelers.
Beleggen
Aandelen en obligaties verschaffen soms een mooi rendement. Maar aan beleggen kleeft een risico. We kennen de waarschuwing: in het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst. De waarde van het vermogen kan ook plotseling dalen, bij een crisis gaat dat vaak snel. Het vereist dat je er niet van wakker ligt en niet in problemen raakt als de koersen gedurende een korte of langere periode, inzakken.
Bitcoins
Met bitcoins loop je een nog forser risico. De waarde ervan jojoot op en neer, met hoge pieken en diepe dalen. Beleggen in de digitale munt lijkt meer een gokspel.
Kluis of ouwe sok
Zelf je spaarcenten bewaren. In een kluisje bijvoorbeeld. Daarbij moet je afwegen of je daar in financieel opzicht verstandig aan doet. Goede kans dat de aanschaf of het huren van een kluis –wat trouwens bij de banken niet meer kan– zoveel kost dat het onvoordelig uitpakt. En opbergen in de ouwe sok of onder het matras is wel erg riskant uit het oogpunt van veiligheid. Bij inbraak of brand ben je alle biljetten kwijt.
Schulden aflossen
Daarmee verminder je de maandelijkse rentelast. Het is dus zondermeer zinvol om te bekijken of het aantrekkelijk is je spaargeld te gebruiken om de hypotheek of een andere lening af te lossen.
Uitgeven
Daar zou de ECB blij mee zijn. Extra bestedingen stimuleren de economie en dat is nu juist de bedoeling van de renteverlagingen.
Draghi schreef historie in meerdere opzichten
Mario Draghi treedt eind deze maand terug en draagt dan de leiding over de Europese Centrale Bank (ECB) over aan de Française Christine Lagarde, die tot voor kort aan het roer stond bij het Internationaal Monetair Fonds (IMF).
Hij zal worden herinnerd als de man die de euro redde. Toen in 2012 de Griekse crisis in volle hevigheid woedde en de muntunie dreigde in te storten, verzekerde hij dat de centrale bank alles zou doen om dat laatste te voorkomen. „Whatever it takes” (wat er ook voor nodig is), benadrukte hij. Die woorden, met de optie om massaal staatsobligaties van landen in moeilijkheden op te kopen, bleken voldoende om speculanten af te schrikken.
Draghi gaat tevens de geschiedenis in als de bankpresident die gedurende de gehele ambtstermijn van acht jaar de rente geen enkele keer heeft verhoogd. Meteen bij zijn eerste vergadering schroefde hij het voornaamste tarief, waartegen de commerciële banken kunnen lenen bij de ECB, terug van 1,5 naar 1,25 procent. Het was het begin van een reeks verlagingen die erin heeft geresulteerd dat het tarief sinds maart 2016 op 0 procent staat. De vergoeding die banken ontvangen als ze kasmiddelen stallen in Frankfurt, de depositofaciliteit, ging van 0,75 procent naar nu min 0,5 procent. Telkens werd weer een volgend laagterecord bereikt. Ondertussen startte Draghi ook nog een programma waarmee de ECB tussen maart 2015 en eind 2018 voor zo’n 2600 miljard euro aan obligaties opkocht. Die aanpak was eveneens nieuw in de historie.
Het was allemaal bedoeld om, na de financiële crisis die in 2008 uitbrak en de daaropvolgende diepe recessie in de eurozone, de economie te stimuleren en de inflatie aan te jagen. Volgens de spelregels dienen de monetaire bestuurders het beleid te richten op een inflatiedoel van onder, maar dichtbij de 2 procent. Het lukte in de afgelopen jaren niet dat streefpeil te verwezenlijken. Dat verschafte Draghi steeds het argument om er nog een schepje bovenop te doen.