Een koude zondag in oktober 1944, middenin de dichte bossen bij Vierhouten. De schemering zet in. Ineens horen de tientallen bewoners van Het Verscholen Dorp stemmen. „Mijn broer is daar”, klinkt het even verderop, onnatuurlijk. Dan een schreeuw, in het Duits: „Raus, raus!”
Foute boel, weet iedere onderduiker. Op 29 oktober 1944 –deze maand 75 jaar geleden– komt er voorgoed een einde aan het Pas-Opkamp, zoals het destijds vooral werd aangeduid. Acht Joden overleven het kamp níét.
Het Achterhuis op de Veluwe, noemt Jeroen Thijssen het geheime dorp „stiekem” weleens. Thijssen (60) is auteur van het boek ”Het Verscholen Dorp”, dat volgende week verschijnt. Gedetailleerd, bijna detectiveachtig, beschrijft hij hierin de geschiedenis van het onderduikerskamp dat zich van voorjaar 1943 tot najaar 1944 in de bossen tussen Vierhouten en Nunspeet bevond. Over de ontdekking van het kamp:
„Het toeval heeft de Duitsers een handje geholpen. In Vierhouten is het Nederlandse Landstormregiment gelegerd, onder Duits commando. Twee Duitse officieren, van wie een de zoon van een boswachter is, gaan tegen het vallen van de avond jagen, wanneer de herten tevoorschijn komen en je nog wat kunt zien. Ze maken een boog om Vierhouten heen en lopen dan naar het noordoosten. Jachtgeweren bungelen aan hun schouders.
Na een stevige wandeling naderen zij huize Pas-Op. Ze zijn te voet en op jacht, bewegen zo geluidloos dat niemand hen hoort komen. Ver weg in het bos klinkt het geluid van zagen, in het Dorp liggen de eerste bomen op de bok. Dat verbaast de jagers. Hout zagen op dit uur van de dag?
Of ze de geruchten kennen over het Dorp in de bossen is niet bekend. Het is mogelijk. In elk geval volgen ze het geluid en betreden zo de brandgang in het Dorp, waarschijnlijk tussen het vak van de Dempohut en de Barak. Daar komt Eddy uit het bos tevoorschijn. De Duitsers stellen hun vragen. Ze schieten hun geweren af. Ze vluchten, terug naar Vierhouten, om versterking te halen. Eddy laten ze lopen, mogelijk omdat hij zo jong is, mogelijk omdat hij de Duitser rechtstreeks heeft gevraagd hem te laten gaan.
Later horen de dorpsbewoners dat de Duitsers denken dat er zwaarbewapende partizanen zitten in de bossen.”
Tot 2003 had Thijssen, die in ’s-Hertogenbosch woont, nooit van het Pas-Opkamp gehoord. „In dat jaar waren we met ons gezin in de omgeving op vakantie”, vertelt hij. „In het huisje lag een folder over Het Verscholen Dorp. Interessant, vond ik – ik ben journalist, maar opgeleid als historicus. Mijn grootvader heeft in Zaandam in het verzet gezeten. Hoe meer ik over het onderduikerskamp las, hoe interessanter ik het ging vinden. Hier moest ik iets mee, vond ik.”
Het resulteerde, in 2005, in zijn boek ”Het Verborgen Dorp” (uitg. Balans). Helemaal níéuw is de publicatie die nu uitkomt bij Nieuw Amsterdam dus niet. „Maar na de verschijning van mijn eerste boek gingen er opeens allerlei deuren open die daarvoor gesloten bleven. Mensen vertrouwden het aanvankelijk gewoon niet. Een zoon van de Amsterdamse advocaat mr. Edouard Henri von Baumhauer bijvoorbeeld, die zo’n grote rol heeft gespeeld in de geschiedenis van het kamp, wilde me niet ontvangen. Ik kreeg ook geen toegang tot het familiearchief van de Von Baumhauers in Den Haag. Toen mijn boek uitgekomen was, veranderde dat. Later kreeg ik ook de beschikking over het dagboek van E. J. van Lohuizen-Wielink uit Epe, een christelijke vrouw die veel Joden heeft geholpen. Ook van Joodse mensen die in het kamp ondergedoken hadden gezeten, ontving ik nieuwe informatie. De grote lijn zat er dus in mijn eerste boek wel in, maar het plaatje kon nog verder worden ingekleurd.”
Komt nog bij, zegt Thijssen, dat er de laatste jaren een nieuwe wind lijkt te waaien waar het gaat om aandacht en waardering voor het verzet. „En terecht. De geschiedenis van Het Verscholen Dorp is een geschiedenis van helden, mensen die lijf en goed hebben gegeven voor anderen. Daar mag best nog wat meer aandacht voor komen.”
Plaquette
Op de gedenksteen aan de Pas-Opweg, een zandweg in de Soerelse bossen, komt de naam Von Baumhauer niet voor. De plaquette op de steen, die op 4 mei 1970 werd onthuld, herinnert aan „het onderduikerskamp en zijn oprichters, in het bijzonder Tante Cor en Opa Bakker.”
In het perceel bos erachter bevinden zich drie nagebouwde onderduikershutten, half verscholen onder de grond. De eerste springt vrijwel meteen in het oog, de beide andere vereisen wat meer zoekwerk. De bomen eromheen moeten hier 75 jaar geleden ook al hebben gestaan.
Om er vanuit Vierhouten te komen, moet je eerst de Tongerenseweg over, ook al een zandweg-vol-gaten. Aan het einde ervan bevindt zich huize Pas-Op en gaat het rechtsaf de –voor auto’s doodlopende– Pas-Opweg op. In de oorlogsjaren was de weg niet veel meer dan een karrenspoor.
De naam Pas-Op heeft overigens niets met de oorlog van doen. „Een van de verklaringen is dat deze bosweg vroeger nogal gevaarlijk was”, zegt Thijssen. „Door struikrovers enzo. Een eindje verderop stond eerder een huis met de naam Kijk Uit.”
Klein en Groot Idwo
Hoe dan ook, bij de eenzame boerenwoning Pas-Op begint in 1943 de geschiedenis van het Pas-Opkamp. Een geschiedenis waaraan heel wat voorafgaat, laat Thijssen in zijn boek zien.
Hoofdrolspelers zijn de Nunspetenaren „Opa Bakker”, zijn (tweede) vrouw „Tante Cor” en Andries Lenstra, de familie Van Lohuizen uit Epe en advocaat Von Baumhauer uit Amsterdam, die een landhuis in Vierhouten bezit. Allemaal zitten zij tot in hun haarvaten in het verzet. De Van Lohuizens bijvoorbeeld huren vakantiewoningen in de bossen rond Epe, waar zij Joden onderbrengen. De woningen Klein en Groot Idwo zijn er nog steeds – vrijwel tegenover de ingang van begraafplaats Norelbos.
Voorjaar 1943 gaat het mis. Ternauwernood slagen de bewoners van Klein en Groot Idwo erin te vluchten.
Intussen is het ook voor onderduikers die door de groep rond Opa Bakker en zijn vrouw worden opgevangen, steeds onveiliger geworden. Bakker is een gepensioneerd hoofdconducteur van de Nederlandsche Spoorwegen, een socialist, maar een van het „christendom van de daad”, aldus Thijssen.
De historicus beschrijft hoe allerlei lijnen uit het verzet in deze maanden samenkomen. Von Baumhauer had al het voorste deel van een ándere boerderij aan de Pas-Opweg, Nieuw Soerel, gehuurd voor de opvang van Joden. Deze is eigendom van de familie Karsten. Hier brengt hij de Joodse familie De Boer nu –in spertijd– met zijn auto heen, samen met oom Max en zijn vrouw tantje Kaatje. De Centrale, gaat de boerderij heten.
Niet lang daarna komt ook huize Pas-Op zelf in beeld.
„In een van de bosvakken daarachter staat een boswachterskeet. Hier kunnen de vluchtelingen terecht. Waarom precies daar is niet bekend, maar er zijn voor de hand liggende redenen. Behalve huize Pas-Op is er in een straal van drie kilometer geen bebouwing. De bosvakken zijn pas een paar jaar geleden beplant, de dennen zijn vijf meter hoog en staan heel dicht op elkaar. De keet biedt onmiddellijk onderdak en voor water kunnen de onderduikers terecht bij de familie Vos, die in Pas-Op woont. Dat zijn vier voordelen die andere bosvakken niet hebben.
De nieuwe bosbewoners slaan hun kamp op. Een groep van vijftien mensen betrekt de keet, zes anderen slapen voorlopig in een grote tent. Dat deert niet. Ze zijn ontkomen aan de rattenval van Idwo.”
In de maanden die volgen, komen er steeds meer onderduikers bij. Joden, maar –naarmate de oorlog vordert– ook geallieerde piloten, een Rus, Kushma, en zelfs een Duitser, Peter. Hij is door het verzet gevangengenomen, moet heel wat doen om het vertrouwen van de anderen te winnen, maar blijkt uiteindelijk toch te deugen.
Het blijft dan ook niet bij de keet en de tent. De eerste hut komt tot stand, Klein PO (Klein Pas-Op, de boswachterskeet heet Groot PO). „Uiteindelijk staan er negen hutten in het bos, sommige half onder de grond, sommige erboven”, aldus Thijssen. „In het pompvak, het eerst bewoonde vak, staan Klein en Groot PO en de Amhut. In het vak ten westen de Dod, DeOnderDuikershut, en de Barak. Daaronder, in het zuiden, de Dempohut en De Villa, en in het vierde vak ten slotte De Schar, vernoemd naar boswachter Van Schaarenburg, en het Plankenhuis.”
Spannend
Uitvoerig beschrijft de auteur de wederwaardigheden van de bewoners van het Pas-Opkamp – die weliswaar op een kluitje zaten, maar toch betrekkelijk veel vrijheid hadden. Elke zondag bezoeken Opa Bakker en Tante Cor het kamp, waarbij zij zich laten informeren hoe het gaat. Want het botert onderling niet altijd, er zijn ook weleens crises. En kinderen laten zich niet altijd tot zwijgen brengen.
„Ik heb geprobeerd het dorp tot leven te brengen”, zegt Thijssen voor de ingang van een van de hutten. Maakt hij het af en toe niet te spannend? „Het boek is spannend geschreven, maar dat vind ik ook mijn taak. Het móét spannend geweest zijn. Het is in elk geval allemaal echt gebeurd.”
Huize Vierhouten
De naam Von Baumhauer mag dan op de gedenksteen uit 1970 niet voorkomen, tussen de nagebouwde onderduikershutten bevindt zich nóg een steen, een zwerfkei eigenlijk. Hij lijkt er bijna achteloos te zijn neergezet. Op de plaquette een reeks namen, te beginnen met mr. E. H. von Baumhauer en zijn vrouw mr. H. J. J. von Baumhauer-Ribbink, gevolgd door onder anderen C. D. Bakker (opa Bakker, die op 2 maart 1945 door de Duitsers werd gefusilleerd) en C. J. Bakker-van Rheenen.
De steen blijkt er op zeker moment te zijn neergezet door een zoon van Von Baumhauer, Eduard. „Hij kón het niet hebben dat zijn vader na de oorlog zo weinig erkenning had gekregen voor alles wat hij in de oorlog had gedaan”, zegt William von Baumhauer in zijn kantoor aan de Elspeterbosweg in Vierhouten. William (58) is een kleinzoon van mr. Edouard von Baumhauer, de Amsterdamse advocaat die in de oorlogsjaren zijn intrek nam in zijn landhuis in Vierhouten omdat hij zijn eigenlijke werk niet meer mocht uitoefenen. Nog altijd wordt Huize Vierhouten en het terrein eromheen dus beheerd door een Von Baumhauer.
„Ik heb mijn opa niet gekend”, zegt William. „Hij is in 1953 overleden. Ik heb alles van mijn vader; mijn oma heeft eigenlijk nooit meer over de oorlogsjaren willen praten.”
Opa was een echte Von Baumhauer, zegt hij. „Hij genoot aanzien in het dorp Vierhouten, was een soort burgemeester. Hij had een heel harde stem, precies zoals mijn vader. De Boem was zijn bijnaam en dat was niet voor niets. Voeg daarbij dat hij een Duitse naam had én goed Duits kende en je begrijpt waarom hij ook Duitsers als het moest kon overbluffen.”
Dat kwam hem regelmatig goed van pas – niet het minst vanwege de onderduikers in zijn woning. „Daar heeft mijn vader trouwens nooit iets van geweten. Mijn opa en oma moeten tientallen onderduikers hebben gehad, maar voor mijn vader waren dat gewoon bekenden van zijn vader en moeder. Opa had zoveel contacten, een paar mensen meer of minder in huis waren niets vreemds.” Het terrein was afgezet met een hek. Werd dat na spertijd geopend, dan ging er in huis een elektrische bel over. Onderduikers konden dan snel „de tunnel” in, die naar een schuilkeldertje met de naam ”Hitlers graf” voerde. Die tunnel is er overigens al lang niet meer.
Dat de oude Von Baumhauer zich over onderduikers –„niet alleen Joden, maar iedereen die in de problemen kwam”– ontfermde, had alles te maken met zijn karakter, zegt zijn kleinzoon. „Mijn opa kon niet tegen onrecht. Al vroeg wist hij ook dat Hitler een groot gevaar was.” Speelde, wellicht, het christelijk geloof nog een rol? „Nee, dat geloof ik niet.” Williams vrouw, Gabby: „Hij was doopsgezind gedoopt, maar voor hem was het christelijk geloof geen drijfveer.” William: „Adeldom verplicht. Dat speelde hier denk ik ook mee.”
Vele tienduizenden guldens heeft mr. Von Baumhauer in het Pas-Opkamp gestoken, alleen al voor dagelijkse behoeften als voedsel, kleding en gas. In zijn boek komt Thijssen uit op een totaalbedrag van zo’n 120.000 gulden. Niet meer dan een kwart daarvan krijgt Von Baumhauer na de oorlog gerestitueerd. „Zeker mijn vader heeft erg onder die niet-erkenning geleden”, zegt William. In 1980 ontvangen Von Baumhauer en zijn vrouw Hermien postuum de Yad-Vashemonderscheiding, de hoogste onderscheiding van de staat Israël, voor het redden van ruim tachtig Joden.
Paaschheuvel
Huize Vierhouten speelde ook een rol in de uren nadat het Pas-Opkamp was ontdekt, op 29 oktober 1944. Die ontdekking gebeurde min of meer toevallig. De jonge Eddie Bloemgarten loopt even zijn bosvak uit, een emmer water in de hand. Twee jagende „SS-kerels”, een Duitser en een Hollander, zien hem. Eddy, volkomen verrast, prevelt iets over zijn broer, waarop de Duitser „Raus, raus” schreeuwt en begint te schieten. In de uren die volgen, wordt het kamp ontruimd.
Van de onderduikers weten er 83 te ontsnappen. Overal kloppen ze aan, ook in Vierhouten. William: „En wat ik zo bijzonder vind, is dat niemand van de Vierhoutenaren iemand bij de Duitsers heeft aangegeven, terwijl die een eindje verderop op De Paaschheuvel zaten. Sowieso is het bijna ongelooflijk dat vrijwel iedereen van het bestaan van het Dorp moet hebben geweten, maar niemand heeft gepraat.” Zo’n twintig onderduikers, onder wie de families Härz en Friedeberg, vinden via Huize Vierhouten –en het naastgelegen terrein van Van Beuningen– een veilig heenkomen.
Zes jaar
Acht Joodse onderduikers overleven het Pas-Opkamp niet. Hun namen zijn te lezen op de twee gedenkstenen die zich sinds 4 mei 1994 langs de Tongerenseweg bevinden: Arnold de Leeuw (58), Louisa Mathilda de Leeuw-Weijl (50), Johan de Leeuw (29), Arend Samuel Meijers (45), John Roedolf Meijers (6), Hartog Spijer (59), Max Gompes (73) en Kaatje Gompes-Schoonhoed (66). De zes eerstgenoemden werden op 31 oktober 1944 vlakbij deze plek gefusilleerd, door SS-Sturmscharführer Frankenstein. Thijssen besluit er zijn boek mee:
„Frankenstein heeft er genoeg van. Hij laat drie kuilen graven en de Joden erin afdalen. Daar krijgen zij de kogel, Jonny Roedolf, dan zes jaar, als laatste.”
Is Frankenstein ooit gestraft voor zijn beestachtige daad? Thijssen: „Ik ben dat wel nagegaan, maar heb dat niet meer in mijn boek willen meenemen. Eigenlijk vind ik dat hij daarmee te veel eer krijgt. In elk geval: Frankenstein is, met nog vier anderen, voor de rechter gebracht en ter dood veroordeeld. In hoger beroep werd dat levenslang en na dertien, veertien jaar is hij vrijgekomen en naar Duitsland vertrokken.”
„Het Achterhuis op de Veluwe” noemt u Het Verscholen Dorp weleens, schrijft u, „stiekem.” Kunt u zich voorstellen dat het dorp ooit de bekendheid krijgt die het Achterhuis heeft?
„Ik zou het wensen. Het verhaal erachter is zó indrukwekkend. En nee, ik verwacht hier geen busladingen Chinese toeristen, zoals in Amsterdam. Het Dorp ligt ver weg. Maar misschien is dat ook de kracht van deze plek. Hier kun je in alle rust nadenken over wat hier gebeurd is, over wat moreel goed en fout is, en misschien ook over wat je zelf zou hebben gedaan.”
Het Verscholen Dorp, Jeroen Thijssen; uitg. Nieuw Amsterdam; 224 blz.; € 20,00
Leerling 2 vwo: Dat dóé je toch niet?
„Een jongetje van zes jaar doodschieten, dat dóé je toch niet!” Het was een meisje uit klas 2 vwo dat een poosje terug zo reageerde nadat Dick Baas had verteld over de 6-jarige Johnny uit het Pas-Opkamp. John Roedolf Meijers werd op 31 oktober 1944 gefusilleerd.
Reacties als deze krijgt Baas (77) vaker als hij rondleidingen verzorgt over Het Verscholen Dorp. „Laatst had ik een juf van een school uit een grote stad, die me vroeg: „Hoe krijgt u de kinderen zó stil.” Iedere keer weer merk ik dat het verhaal van het Dorp mensen aanspreekt.”
Baas, oud-wethouder van de gemeente Nunspeet, was vijftien jaar voorzitter van Stichting Het Verscholen Dorp. Dit jaar legde hij die functie neer, maar nog altijd is hij bestuurslid.
De stichting werd in 1993 opgericht. „Met een drieledig doel”, zegt Baas in de tentoonstellingsruimte van hotel-restaurant de Vossenberg in Vierhouten. „Het eerste: contacten te onderhouden met oud-bewoners van het kamp, van wie er inmiddels nog hooguit vier, vijf in leven zijn. Het tweede: contacten te onderhouden met familieleden van de acht Joden die zijn omgekomen. En ten slotte een educatief doel: het verhaal van het onderduikerskamp door te blijven vertellen.”
Dat laatste deed de stichting onder andere door middel van een kleine expositie in het VVV-kantoor in Vierhouten. „Maar dat ging sluiten, zoals zo veel VVV-kantoren. Toen kwam de eigenaar van de Vossenberg en zei: Jullie mogen hier wel komen. Daar waren we uiteraard heel blij mee.” In mei vorig jaar werd de tentoonstelling geopend. Een informatiebord bij de ingang van het parkeerterrein maakt de bezoeker erop attent.
Ghetto
Groot is de expositie niet; tot nadenken stemmend des te meer. Neem alleen al het paneel ”Hoe het begon!” Te lezen is een brief van de VVV ”Elspeet vooruit”, gedateerd 9 maart 1939, waarin deze zich keert tegen de plannen van de regering „om tusschen Elspeet – en Vierhouten, op gemeentelijk terrein een kamp te stichten voor uit Deutschland ingekomen joden.” Een ramp, aldus de ondertekenaars. „Elspeet, het geliefde vancantieoord voor veelen, wordt op die wijze gemaakt tot een Ghetto in den waren zin des woords. Een natuurramp kan verschrikkelijk zijn in het aanrichten van groote verwoestingen, doch zoo er geen menschenlevens door worden getroffen, zou deze Elspeet niet noodlottiger kunnen zijn dan de stichting van zoo’ n kamp.”
Hoewel de gemeenteraad al akkoord was gegaan, kwam het kamp er niet – mede omdat koningin Wilhelmina vond dat het te dicht bij haar zomerverblijf, Paleis Het Loo, zou komen. „De regering vond een andere plek... Westerbork.”
Baas kent het verhaal achter elke foto, elk document en ieder voorwerp op de tentoonstelling over Het Verscholen Dorp, zo blijkt. Nog steeds worden ook nieuwe details over het Pas-Opkamp bekend, zegt hij. „Een zoon van de Joodse onderduiker Walter Bartfeld, of Ze’ev Bar –zoals hij zich later is gaan noemen–, vertelde me dat zijn vader nu dingen vertelt die hij vroeger nooit vertelde.”
Sommige overlevenden hebben echter nooit écht meer willen praten. „De inmiddels overleden Eddy Bloemgarten, de Joodse jongen met de emmers water, is later naar Nieuw-Zeeland verhuisd. Hij heeft nog iets op schrift gesteld, maar erover praten wilde hij met geen woord meer. Veel te emotioneel. Hij was het tenslotte die de Duitsers, zij het bij toeval, had gealarmeerd.”
Onderduikster Lenie Duyzend, toen 16, zat op het Joods Lyceum in Amsterdam bij Anne Frank in de klas. „Heel lang heeft ze onze jaarlijkse herdenking op 4 mei bijgewoond. Afgelopen jaar is ze overleden.”
Nog altijd wacht Baas op een foto van „ome Max”, de oude onderduiker Max Gompes, die evenals zijn vrouw „tante Kaatje” het kamp niet overleefde. „Er moet in elk geval een pasfoto van Max zijn: hij heeft gediend in het KNIL.” Over Kaatje Gompes: „Met haar meisjesnaam heette zij Kaatje Schoonhoed. Zij bleek een groot aantal broers en zussen te hebben. Ik meende via hen nog wel aan een foto van haar te kunnen komen. Maar gaandeweg kwam ik er achter dat zij allemaal in Auschwitz of Sobibor zijn omgekomen. Heel aangrijpend. Kaatje was de laatste van hen die is overleden.”
Drie nagebouwde hutten herinneren nog aan het Pas-Opkamp van toen. Ze kwamen tot stand in samenwerking met de gemeente Nunspeet en Staatsbosbeheer: de eerste in 1984, de andere in de jaren negentig. De hutten staan in het bos aan de Pas-Opweg, bij het monument ter herinnering aan „het onderduikerskamp en zijn oprichters, in het bijzonder Tante Cor en Opa Bakker.”
Baas kent de kritiek van oud-bewoners dat de hutten niet erg lijken op hún onderkomens. „Er is nu in elk geval iets dat aan het dorp herinnert.” Van de oorspronkelijke hutten was al lang niets meer over. „De laatste heeft er tot in de vijftiger jaren gestaan. Ze waren natuurlijk niet gebouwd van materiaal dat lange tijd kon meegaan. Ze stortten in elkaar, teerden weg. Wie het weet, kan de plekken waar ze gestaan hebben nog wel terugvinden. Maar in overleg met Staatsbosbeheer besteden we daar geen aandacht aan, om te voorkomen dat mensen tussen de bossen gaan struinen.”
Boeken
In de loop van de tijd zagen heel wat publicaties over het Pas-Opkamp het licht. Welke vindt Baas het mooist? „Het beste boek, qua verhaal dan, vind ik dat van Aart Visser, ”Het Verscholen Dorp”. Hij blijft dicht bij de bronnen en laat die zo veel mogelijk zelf spreken. Wat weleens als nadeel heeft dat je over hetzelfde onderwerp twee verschillende verhalen krijgt. Wetenschappelijk gezien het beste boek vind ik dat van Jeroen Thijssen.”
Herdenkingsbijeenkomst
Stichting Het Verscholen Dorp organiseert jaarlijks op 4 mei een herdenkingsbijeenkomst bij Het Verscholen Dorp aan de Pas-Opweg en aansluitend een bij het monument aan de Tongerenseweg bij Vierhouten. In het kader van 75 jaar Bevrijding belegt de stichting dit jaar ook een bijeenkomst op donderdag 31 oktober. Locatie is Dorpshuis Horsterhoek, Elspeterbosweg 26, Vierhouten; aanvang 13.30 uur.
Tijdens deze –sobere– bijeenkomst zal oud-voorzitter Dick Baas de acht Joden uit Het Verscholen Dorp die op 31 oktober 1944 om het leven kwamen, een ‘gezicht’ geven. Ook Ze’ev Bar (Walter Bartfeld), overlevende van het onderduikerskamp, voert het woord. Het geheel wordt omlijst door muziek.