Werken met een beperking: ploeteren met formulieren en regels
Jongeren met een arbeidsbeperking staan vaak te trappelen om aan de slag te gaan. Het bedrijfsleven wil wel. In de praktijk draait het echter nog regelmatig op een teleurstelling uit. Talloze regeltjes maken het werkgevers én werknemers lastig. De politiek werkt aan oplossingen. „Het is veel te ingewikkeld gemaakt.”
Met een brede glimlach verwelkomt Henk Drost zijn bezoeker. De waterslang gaat even aan de kant. De medewerker van Groeneveld Plant in Lunteren had deze zomer veel werk aan het voorkomen dat de planten uitdrogen.
Nauwelijks honderd meter verderop suist het verkeer over de A30 voorbij. De handelskwekerij voor hoveniers en tuincentra ligt op een strategische positie. De 26-jarige Drost, die in Barneveld woont, werkt al bijna anderhalf jaar bij Groeneveld. „Op maandag, dinsdag, woensdag en vrijdag”, somt hij op. Op donderdag is hij gedetacheerd bij een hoveniersbedrijf in Voorthuizen.
Drost kwam bij de groothandel na een periode van omzwervingen langs andere werkgevers in de regio. Voor de jongeman bij wie al op jonge leeftijd PPD-NOS (een vorm van autisme) werd vastgesteld, viel het niet mee om een geschikte baas te vinden. Hij volgde na het bijzonder onderwijs in Ede twee jaar leerwegondersteunend onderwijs aan het Van Lodensteincollege in Amersfoort, gevolgd door de hoveniersopleiding aan dezelfde school in Hoevelaken. Aan het Wellantcollege in Houten deed hij een niveau 1-opleiding.
Vier dagen was hij tijdens deze schoolperiode actief voor een hoveniersbedrijf in de omgeving. „Ik kon er na het behalen van niveau 1 blijven, maar er was gaandeweg minder werk.”
Een groot probleem vormde het gebrek aan structuur. „Ik moest de ene keer dit en de andere keer dat doen. Daar word ik onzeker van en dan loop ik vast. In overleg met mijn jobcoach is besloten dat we naar wat anders zouden omzien”, zegt Drost.
Het duurde uiteindelijk enkele jaren voordat hij een geschikte plek had gevonden. „Een aantal jaren geleden was het in de groensector nog crisis”, zo verklaart jobcoach Wim Oosterom van christelijke organisatie voor jobcoaching en re-integratie Talenta de moeizame zoektocht. Maar dat is beslist niet het enige. „Op dit moment schreeuwen werkgevers om personeel, maar valt het nog steeds niet mee om geschikte werkplekken te vinden. Iedereen moet alles kunnen, werkgevers verlangen nu veel te veel.”
Opgebloeid
Bij Groeneveld heeft Henk zijn plek gevonden. Waarom? „Hier weet ik precies waar ik aan toe ben”, zegt hij. Uit zijn woorden blijkt ook dat hij niet wordt overvraagd. „Bij een vorige baas werd ik ook ingezet als stratenmaker. Vroeg op en erg inspannend. Ik kwam doodmoe thuis.”
Directeur Edgar Groeneveld van de groothandel pakt het anders aan. „Je moet goed aansturen, repeteren en nog eens repeteren. Gelukkig geeft Henk zelf goed aan wat hij lastig vindt. Daar krijg je veel voor terug. Die brede glimlach, daar doe ik het voor.”
Drost is nu verantwoordelijk voor het tijdig water geven van de planten, in de tunnelkassen en daarbuiten. De rest van de dag, steevast van acht tot vijf uur, vult hij met werkzaamheden met de bosmaaier en met onkruid wieden. In anderhalf jaar tijd is hij opgebloeid. Groeneveld ziet „op termijn” nieuwe uitdagingen in het verschiet.
Drost kwam in aanmerking voor een zogeheten Wajong-uitkering. Die wordt verrekend met de inkomsten bij een reguliere werkgever. Aan zijn contract met de eerste werkgever kwam een einde, waardoor Talenta er niet omheen kon hem te detacheren. Zijn loonwaarde, aanvankelijk geraamd op 100 procent, is in de jaren daarna geleidelijk gezakt tot 52 procent. De rest wordt aangevuld door uitkeringsinstantie UWV.
Doordat hij periodes minder dan 40 uur werkte, vervielen er toeslagen en duikelde zijn netto-inkomen verder omlaag. Van sparen voor pensioen is momenteel geen sprake.
Oosterom hoopt dat de werkzaamheden bij Groeneveld opnieuw zullen leiden tot een contract. „In de Wajong 2010, waar Henk mee te maken heeft, kan dan vanaf 27 jaar worden aangevuld tot in ieder geval het minimumloon en mogelijk door toepassing van het zogenaamde wetje-Breman (dat een aanvulling regelt, AE) nog iets meer. Bovendien ontstaat er ruimte voor pensioenopbouw.”
Niet voorbereid
In het Sociaal Akkoord van 2013 is afgesproken dat werkgevers (markt en overheid) tot 2025 in totaal 125.000 extra banen beschikbaar stellen voor mensen met een arbeidsbeperking. Die doelstellingen lijken ruimschoots te worden gehaald, zegt bestuurder Johan Knuivers van Talenta. „Ondernemers willen zich over het algemeen best inzetten. Maar de overheid zelf blijft zwaar achter. Jammer, want die heeft een voorbeeldfunctie.”
Knuivers reageert, samen met zijn collega uit het managementteam Lydia van Oordt, op de pogingen van de overheid om mensen met een beperking aan een baan te helpen. Er zijn ondanks alle goede wil nog knelpunten, menen ze. „Het zou vooral veel eenvoudiger moeten.”
De invoering van de Participatiewet, waarbij de verantwoordelijkheid voor het vinden van werk vanuit uitkeringsinstantie UWV is overgeheveld naar de gemeenten, heeft volgens Knuivers niet alle problemen opgelost. „Er zijn mooie loyale initiatieven van ondernemers en er is veel meer bewustwording gekomen om mensen uit deze groep in dienst te nemen, maar de aanpak verschilt sterk per regio.”
Hij vindt dat niet verbazend. „De landelijke overheid heeft de hele problematiek als het ware over de schutting bij de gemeenten gekieperd. Veel gemeenten waren hier niet op voorbereid.”
Jongeren, die eerder een zogeheten Wajong-uitkering kregen, hebben nu een doelgroepverklaring. Lang niet iedereen kwam daar de afgelopen jaren voor in aanmerking.
Lydia van Oordt voegt eraan toe dat het evenmin meevalt voor degenen die wél een doelgroepverklaring krijgen. Hulp van een jobcoach is gebonden aan een termijn en deze verschilt per gemeente. Een korte periode werkt nadelig. „In overleg is verlenging soms mogelijk maar wordt ook geregeld afgewezen. Daarna moeten ze zelfstandig verder. Als er dan sprake is van een terugval, is de kans op uitval groot.”
In de praktijk komt dit nu nog er weinig voor maar er zijn al wel enkele gevallen van bekend.
Ook voor de werkgever zijn de omstandigheden niet altijd ideaal. Er zijn nu ook verschillende doelgroepen: medewerkers die onder de gemeente vallen en medewerkers die onder het UWV vallen. Dit werkt verwarring in de hand.
Detachering
Werkgevers nemen steeds vaker een medewerker met een doelgroepverklaring in dienst via een detacheringsconstructie. De belangrijkste redenen hiervoor zijn ontzorging en flexibiliteit. De werkgever betaalt een hoger tarief, maar het uurloon is gelijk aan het uurloon van de werknemer in directe dienst.
Detachering is voor Talenta een bron van inkomsten. In veel gevallen komt de medewerker na een detacheringsperiode in vaste dienst bij de werkgever.
Het is voor een medewerker die een doelgroepenverklaring heeft, vaak moeilijker om pensioen op te bouwen. Tijdens een detacheringsperiode bouwt hij of zij na een half jaar pensioen op. Echter, vanwege het lage loon haalt hij of zij de drempel vaak niet of is de pensioenopbouw erg laag.
Dit heeft niet te maken met de detachering, maar is gerelateerd aan cao-afspraken. Daarin staat vaak vermeld dat medewerkers met een doelgroepenverklaring tegen het wettelijk minimumloon uitbetaald mogen worden. Knuivers en Van Oordt geven aan dat een eenduidig en helder beleid bij iedere gemeente „zeer wenselijk” is.
Tweede Kamerlid Eppo Bruins onderstreept dat. Bruins is woordvoerder van de ChristenUnie op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid. Hij heeft goede hoop dat de door de staatssecretaris aangekondigde harmonisatie van de Wajong een stap in de juiste richting is. „Daarover wordt dit najaar in de Tweede Kamer gesproken. In zijn algemeenheid denk ik dat het de goede kant op gaat. Het is wel zaak om bij deze groep extra op te letten dat het op een eerlijke en rechtvaardige wijze verloopt.”
Bruins is positief over de inspanningen om flexibel werk meer vast te maken. Hij volgt de voorgestelde wijzigingen bij payrolling met een kritische blik. „Dat laatste heeft ook gevolgen voor de detachering. Het doel van de wijzigingen is dat er gelijk loon wordt betaald voor gelijk werk. Er zijn veel hoopvolle initiatieven. Als iemand maar een eerlijk loon krijgt en er op de werkvloer geen grote verschillen ontstaan. Want daarover wordt met elkaar gesproken, dat weet ik van bezoeken die ik heb afgelegd.”
Schande
Het Kamerlid denkt dat de uitvoering van het Sociaal Akkoord uit 2013 mooi op schema ligt. Of de overheid sterk achterloopt, vraagt hij zich af. „Dat hoorde je steeds wel en daar werd schande over gesproken. Maar tegelijkertijd was het niet altijd duidelijk wie bij wie in dienst was. Als iemand is gedetacheerd bij een gemeente, tel je hem of haar dan bij de markt of bij de overheid? Verschillende gemeenten hebben het zoeken van werk bij sociaal ondernemers neergelegd. Het kan best zijn dat zij het goed deden, maar in de telling kwamen ze er bekaaid vanaf.
Natuurlijk doet de ene gemeente het beter dan de andere. Op sommige plaatsen lijkt er ook sprake te zijn van concurrentie tussen de oude sociale werkvoorziening en de nieuwe manier van werken. Voor ons is het allerbelangrijkste dat mensen op een betekenisvolle manier aan het werk komen en dat er aandacht voor hen is.”
De politicus heeft zich de achterliggende jaren sterk gemaakt voor het instellen van een zogeheten buddybonus. „Die is bestemd voor iemand die enkele uren wordt vrijgesteld om een maatje te zijn voor zijn collega of collega’s met een beperking. Iemand die een oogje in het zeil houdt en zo nodig ook privé wat kan regelen. Dat is heel wat anders dan de jobcoach die werk zoekt en het proces begeleidt. Verschillende werkgevers fungeren nu zelf als buddy, maar zij hebben niet altijd daarvoor voldoende tijd en mogelijkheden”, zegt Bruins.
Het staat gemeenten vrij om geld voor een buddy uit te trekken, maar dat komt niet van de grond omdat er geen extra geld voor is. Bruins hoopt dat hij nog eens de handen op elkaar kan krijgen om er middelen voor vrij te maken, „bijvoorbeeld door een platte heffing voor het bedrijfsleven.”
Het CU-Kamerlid ziet dat er groepen zijn die tussen wal en schip dreigen te vallen. „De maatschappelijke druk om te presteren, neemt toe. Maar we kunnen niet alles overlaten aan de gemeenten. Die hebben het best zwaar. De decentralisatie betekende soms ook een bezuiniging.”
Bruins ziet meer in het gebruik van wat hij omschrijft als de kracht van de maatschappij. „Jongeren opvangen via school, kerk, buurt of de ondernemer in de omgeving. We moeten niet wachten tot ze in de kaartenbak zitten, maar naast ze gaan staan.”