Wat de overgang op turf, kolen en gas ons leert
Nederland gaat van het aardgas af. Fossiele brandstoffen maken plaats voor duurzame energiebronnen. Die transitie gaat niet zonder slag of stoot. Stof tot discussie is er genoeg. Energietransities die Nederland in het verleden doormaakte leveren zes lessen op voor het heden.
Zo bracht de overstap naar nieuwe vormen van energie vooruitgang en is het gebruikelijk dat verandering op verzet stuit. In een tweegesprek komen prof. dr. ir. Harry Lintsen, emeritus hoogleraar techniekgeschiedenis aan de Technische Universiteit Eindhoven, en dr. Ben Gales, universitair docent aan de Rijksuniversiteit Groningen die zich specialiseerde in de mijnbouw van de 19e en de 20e eeuw, tot nog vier lessen.
1 Energietransities brachten veel goeds.
Lintsen: „Leve de steenkool, de aardolie en het aardgas. Waarom? Voor het fossiele tijdperk leefde het overgrote deel van de mensheid in extreme armoede. Met extreem arm bedoel ik ondervoed, een erbarmelijke gezondheid, nauwelijks gekleed, wonend in krotten en levend als een werkdier. Rond 1850 was 60 à 70 procent van de wereldbevolking arm. In Nederland lag dat percentage aanzienlijk lager, maar dat komt doordat Nederland en Engeland de rijkste twee landen van de wereld waren. Toch waren in die tijd nog altijd 650.000 Nederlanders –21 procent van de bevolking– erg arm.”
De komst van kolen noemt Lintsen een omslagpunt in de geschiedenis van de mensheid. „De stoommachine bracht niet zomaar iets goeds, maar was van doorslaggevend belang. Hij bracht een economische groei teweeg die met windmolens, paarden en turf niet mogelijk zou zijn geweest. Extreme armoede was in 1900 in Nederland al grotendeels verdwenen. Als je kijkt naar de huidige levensstandaard, vrijheid en welvaart, dan hebben we die te danken aan aardolie en aardgas.”
Gales: „Ik ben het met je eens, maar zou graag een nuancering plaatsen. Het is niet zo dat energiegebruik en welvaart een-op-een samenhangen. In de Verenigde Staten consumeren ze al decennialang twee keer zo veel energie als in West-Europa, maar het is niet zo dat ze daar twee keer zo lang leven of twee keer zo gelukkig zijn.”
Lintsen: „De relatie tussen energiegebruik en welvaart geldt tot een bepaald niveau. Nederland zit nu op een geluksniveau van 7,8. Gebruiken we nog drie keer zo veel energie? Dan worden we daar niet gelukkiger van. Tot pakweg 1960 nam het geluksniveau toe, daarna niet meer. De situatie is sindsdien ontspoord: Nederland werd extreem welvarend. De groei van de consumptie ging in vliegende vaart door. Denk aan auto’s, computers en telefoons. De transitie naar fossiele energie bracht veel goeds, maar ongebreidelde energieconsumptie maakt het niet nog beter. Dat is goed om te beseffen in het licht van de huidige discussie over energiebesparing.”
Ook eerdere energietransities brachten Nederland economisch verder, weet Lintsen. „Zo vallen de opkomst van windmolens en turfwinning in de lage landen goeddeels samen met de Gouden Eeuw. Dat Nederland in de 18e en de 19e eeuw zo rijk was, had vooral te maken met turf.”
Gales: „De exploitatie van turf, zoals die in Nederland in Groningen en Drenthe gebeurde, was volstrekt uniek. In Ierland –een ander groot turfland uit die tijd– groef iedere boer wat veengrond af aan het einde van zijn perceel. Terwijl in Nederland de brandstof op haast industriële manier werd gewonnen. Schepen vervoerden over speciaal gegraven kanalen massa’s turf naar de turfmarkt in Amsterdam of Rotterdam.”
De beschikbaarheid van turf zorgde ervoor dat de gemiddelde woning in ons land voor die tijd goed verwarmd werd, weet Gales. „Saillant detail in dit verband: in reisverslagen valt zelfs te lezen dat reizigers vonden dat er veel te hard werd gestookt in de Nederlandse gevangenissen.”
De omschakeling naar aardgas bracht voor de gemiddelde burger opnieuw vooruitgang, vervolgt Gales. „In die jaren kwam een flinke discussie op gang over de verwarmde slaapkamer en of er ook in de wc gestookt moest worden. Nederland had in het steenkolentijdperk de traditie om binnenshuis alleen de keuken te verwarmen. Het zogeheten eenkamerbeleid. Eventueel kwam daar de woonkamer bij. Een topeconoom uit die tijd, Jan Tinbergen, wilde vasthouden aan die traditie. Hij vond dat mensen maar een trui moesten aantrekken. Dat het hele huis verwarmd kan worden, is tegenwoordig vanzelfsprekend en deze toename van comfort zal door velen als vooruitgang worden gezien.”
Of de huidige energietransitie ook iets goeds gaat brengen? Daarvan is Lintsen overtuigd. „Allereerst omdat het een overstap naar schone energie betreft. De keerzijden van ‘fossiel’ zijn luchtverontreiniging door de rook, de uitputting van grondstoffen en de klimaatverandering door de CO2-uitstoot. Vooral dat laatste staat tegenwoordig in de schijnwerpers.”
Vanuit een historisch perspectief wil hij graag een tweede positief effect van de huidige transitie benoemen. „We kunnen weer zelfvoorzienend worden. Tot het midden van de negentiende eeuw voorzagen we dankzij Nederlandse turf voor circa 80 procent in onze eigen energiebehoefte.”
Gales: „Daarna kwam steenkool op, waarbij we afhankelijk werden van vooral Duitsland. Rond 1890 zag je in de Nederlandse politiek een nationalistische trend en stelde men de vraag of die afhankelijkheid wel zo verstandig was. Zelfvoorzienendheid werd een issue, met uiteindelijk de oprichting van de Staatsmijnen in 1902 tot gevolg.”
Lintsen: „Door de kolen uit de Limburgse mijnen waren we tussen 1930 en 1960 ook voor zeker 80 procent zelfvoorzienend. Waarna tot 1970 de graad van zelfvoorziening daalde naar 31 procent.”
Gales: „Die afname kwam onder meer door de toenemende energievraag. Aardolie en steenkool konden goedkoop uit het buitenland worden gehaald. Dankzij het aardgas uit Groningen bleef de Nederlandse zelfvoorziening de afgelopen decennia nog vrij omvangrijk, maar dat zal met het dichtdraaien van de kraan in Groningen weer snel afnemen.”
Lintsen: „Voor een samenleving is het beschikken over energiebronnen van levensbelang. Dat mag duidelijk zijn gezien de uitbanning van extreme armoede waarover ik vertelde. Alleen al om deze reden zou Nederland moeten inzetten op windmolens, zonne-energie en andere duurzame energiebronnen. We willen toch niet afhankelijk worden van Russisch aardgas en olie uit Saudi-Arabië?
Zelfvoorziening van energie zou volgens de techniekprofessor politiek gezien een belangrijk uitgangspunt moeten zijn. „Voor de voedselvoorziening ligt er een overheidsrapport over zelfvoorziening. Het beantwoordt de vraag of Nederland met het eigen grondgebied in staat zou zijn om al de eigen burgers te voeden in extreme situaties. Hoe dat zit met energie? Daarop is Nederland totaal onvoorbereid.”
2 Energietransities stuiten op weerstand, want ze bieden –zeker in het begin– niet altijd een verbetering.
Huishoudens omarmden steenkolen zeker niet zomaar. De overstap betekende gedoe, vertelt Gales. Zo moesten turfkachels worden vervangen of geschikt gemaakt voor het verbranden van kolen. „Maar er waren nog kleinere dingen waar men over struikelde. Daarom moeten we de discussie die ontstond ook psychologisch duiden. Zo kwam er in het begin kritiek op de stank van steenkool. De inwoners van Amsterdam waren gewend aan de geur van verbrande turf in de straten. De nieuwe geur vond men uitermate vreemd, dat pruimde men niet.”
Een ander voorbeeld: bij het stoken van turf kon men vlammen zien. Gales: „Bepaalde soorten steenkool gloeiden alleen. Dus kreeg je een reactie van mensen die het vervelend vonden dat ze geen vuur meer zagen.”
Lintsen: „Zo zie je maar: een transitie doorbreekt routines. En zoiets stuit automatisch op weerstand in een samenleving. Denk ook aan routines en gebruiken rond het aansteken van de kachel of het opslaan van de brandstof.”
Toch had de kritiek bij de steenkolentransitie niet alleen een psychologische achtergrond. Er was ook fundamenteler commentaar. Stoomketels ontploften in de begintijd geregeld. Vonken uit schoorstenen veroorzaakten branden. Omwonenden klaagden steen en been over roet, stank en trillingen.
Om tegemoet te komen aan de klachten koos de overheid niet voor het verbieden van de nieuwe technologie maar voor regulering en het stimuleren van oplossingen, vertelt Lintsen. „Technologieën moeten gedisciplineerd worden. Al snel kwam de Stoomwet met veiligheidsvoorschriften. Dankzij de wettelijke eisen nam het aantal ontploffingen snel af. Technici gingen aan de slag. Er kwamen oplossingen voor de vonkenregens en roetuitstoot: schoorstenen kregen vonkenvangers en werden hoger gemaakt.”
De industrialisatie in de 19e eeuw bracht in Nederland een huiver mee voor een revolutie, stelt Lintsen. „Een transitie kan de sociale verhoudingen in de samenleving overhoop gooien. In Nederland leefde voor de invoering van de stoommachine (aangedreven op steenkool, MK) de angst voor het scenario uit Engeland. Daar ontstond tijdens de industriële revolutie de bourgeoisie, een nieuwe burgerij. Deze groep fabrieksarbeiders botste met het kapitaal, de heersende klasse. Uiteindelijk bleek de angst ongegrond, want in Nederland verliep de transitie anders. Er ontstonden in eerste instantie geen grote fabrieken; stoommachines werden kleinschalig toegepast.”
Die angst voor sociale ongelijkheid ziet Lintsen terugkomen in de huidige discussie. „Zijn de armen of de middeninkomens niet de klos bij het aardgasvrij maken van wijken? En zijn het niet weer de rijken die een Tesla pakken met subsidies en belastingvoordelen?”
Weerstand bij de verschillende transities kwam er ook altijd uit de branches die hun broodwinning in de oude energievoorziening hadden zitten. Gales: „Deze groepen kwamen op voor eigen belangen. Zo zagen schippers hun turfboten vervangen worden door een stoomtrein. De een zijn dood was de ander zijn brood. Bij de transitie naar aardgas kwam er flink tegengas van de kolenboeren. Die probeerden de verandering tegen te gaan. Ze spiegelden voor dat kolen prima naast aardgas konden blijven bestaan.”
Zelfs oppositie uit de politiek (net als nu vanuit FVD, MK) is geen nieuw fenomeen. Gales: „Zo had je in de jaren 60 boer Koekoek met zijn alternatieve Boerenpartij. Hij steunde de kolenboeren en wilde dat een kolenmijn in Limburg openbleef.”
3 Niet alleen de burger, maar ook de expert weet niet wat de energietransitie allemaal brengt.
Energietransities zijn ingewikkeld. Die complexiteit zit in de onvoorspelbaarheid en onzekerheid over wat er allemaal verandert. De opkomst van de stoommachine zorgde veertig jaar lang voor getwijfel onder ondernemers die met die nieuwe techniek konden werken, zegt Lintsen. „Die ondernemers waren eigenlijk de experts uit die tijd. Voor 1850 was de stoommachine voor hen geen optie. Na 1890 was aanschaf ervan logisch. In de tussenperiode was er veel discussie. Ik heb de debatten gelezen. Er is een hoop gerekend. Sommigen namen de risico’s. Anderen kozen toch voor een windmolen of voor arbeidskrachten.”
Gales noemt als voorbeeld het sluiten van de Staatsmijnen in Limburg. „De meeste mensen dachten dat de sluiting het einde van het gebruik van steenkolen betekende. Niets was minder waar. Een transitie kan anders gaan dan vooraf gedacht. Het gastijdperk betekende vooral een hoger energiegebruik. Na een korte dip gebruikten we al snel in Nederland vrijwel evenveel steenkool als toen de mijnen in Limburg nog open waren. Het grootste deel van het geïmporteerde steenkool verdween in de kolencentrales, die nog steeds op volle toeren draaien.”
Historici zien in transities verschillende fasen, vertelt Lintsen. „Eerst heb je de inventiefase. Toegepast op de huidige transitie zou je die kunnen starten in 1970 met het onderzoek naar de eerste zonnepanelen en windturbines.”
Na de inventiefase komt er een chaotische innovatiefase, waarin de eerste toepassingen plaatsvinden, het debat centraal staat en waarbij niet helder is welke kant het uiteindelijk allemaal opgaat. Lintsen: „Wat de transitie naar duurzame energie betreft startte rond 1990 deze fase van experimenteren, beleidsontwikkeling en onzekerheid. Daar zitten we nu nog middenin. Als die fase voorbij is, verdwijnt het debat en komt er consensus over de te volgen route. In de diffusiefase krijgt een transitie momentum, dan maakt deze vaart. Mogelijk komen we nu op dit kantelpunt. Dat moet het komende decennium blijken. Zet de transitie echt door?”
4 Een energietransitie is iets van de lange termijn, maar kan uiteindelijk razendsnel gaan.
Dat transities lang duren heeft alles te maken met de genoemde complexiteit. Lintsen: „Een transitie is niet zomaar het vervangen van een technische installatie, maar een overstap van een hele samenleving op een nieuw systeem. Er moet zo veel veranderen. Daarbij heb je te maken met diverse groepen: gebruikers, industrie, politici. Het gaat om allerlei belangen, routines, wetgeving, kosten en baten. Zoiets heeft tijd nodig.”
Dat een transitie desondanks snel kan gaan, bewijst de invoering van het aardgasnet in Nederland. Lintsen: „In tien jaar tijd werd er in heel het land een volledig nieuwe infrastructuur uit de grond gestampt. Daar zat een geweldige logistiek achter. Dat het destijds zo rap ging, had te maken met het feit dat er algemene consensus was. Het gemak van aardgas werd door iedereen ingezien.”
Gales verbaast zich nog steeds over het feit dat iedereen zo snel om was. „Er zijn vast mensen geweest die de overstap naar aardgas niet aandurfden. Toch is het imponerend hoe vloeiend in de meeste plaatsen bijvoorbeeld de fornuizen zijn vervangen. De monteur stond simpelweg op de stoep of in andere gemeenten kon iedereen zelf bij het gemeentelijk gasbedrijf een nieuw fornuis uitzoeken.”
In Frankrijk leverde de invoering van kernenergie een voorbeeld van een snelle transitie. Nadat in 1962 de eerste kerncentrale openging, duurde het amper twintig jaar voordat deze energievorm de belangrijkste bron van elektriciteit was.
Of de huidige transitie ook razendsnel kan worden afgerond, is volgens Gales sterk de vraag. „Fossiele energiebronnen hebben een heel hoge energiedichtheid. De overstap van steenkool naar aardgas was wat dat betreft zelfs een verbetering. Dat is nu minder eenvoudig. Je hebt zeer veel zonnepanelen of windturbines nodig om de energie uit fossiel te vervangen. Daarbij komt dat het aanbod zonne- en windenergie sterk zal fluctueren. Er zijn alleen al flink wat technische hobbels te overwinnen.”
5 Een energietransitie biedt kansen voor keuzes in beleid.
Bij een transitie is er zelden één duidelijke route, maar zijn er meestal meerdere opties. Een klassiek voorbeeld in het verleden is de omgang met kernenergie. Gales: „Internationaal verschillen landen daarin sterk. België, Frankrijk en Zweden zetten fors in op kernenergie. Nederland niet.”
Tijdens de steenkolentransitie was er ook discussie over het te volgen beleid. Gales: „Het debat ging erover of Nederland wel kolen uit Duitsland moest halen. We hadden nog zulke grote voorraden turf.”
Na het vinden van de bel aardgas onder Slochteren was er discussie of het gas alleen voor de industrie zou moeten zijn of dat alle huishoudens aan de centrale verwarming moesten. „Dat aardgas gebruikt wordt voor verwarming van woningen is bewust beleid geweest. De regering wilde niet dat we achterliepen met het aantal cv’s ten opzichte van andere landen.”
Er kunnen ook concrete, slimme beleidskeuzes worden gemaakt. Gales: „Denk aan het plaatsen van energie-intensieve industrie. Vanouds gebeurde dat altijd dicht bij de plekken waar energie wordt opgewekt. Zo vroeg men zich lang af waar men hoogovens ging neerzetten: in Limburg of in IJmuiden. Het is de laatste locatie geworden. Verstandig, denk ik. Tegenwoordig kan er beleid gemaakt worden op het plaatsen van dataservers in de buurt van bijvoorbeeld windparken.”
Lintsen: „Tegenwoordig staan we ook voor keuzes. Hernieuwbare energie heeft tal van opties. Behalve aan verschillende types windturbines –op land of op zee– en zonnecellen moeten we denken aan aardwarmte, zonneboilers, biomassa en getijdencentrales. De toekomst van energie lag nog nooit zo open.”
Beleidskeuzes zijn ijkpunten die transities kunnen versnellen, stelt Gales. „Het maakt ons minder slaaf van de markt, die alleen voor de goedkoopste optie gaat. Zo voelden beleidsmakers zich tot voor kort gedwongen om steenkolencentrales te bouwen, omdat steenkool zo laag in prijs was. Ook wilden we het Groningse gas tot de laatste druppel uit de grond persen.”
6 Energietransities hebben invloed op de inrichting van het landschap.
Het gebruik van hout en turf liet in het verleden duidelijke sporen na in het landschap. Door houtstook verdwenen complete bossen. Onder meer door de enorme vraag naar hoefijzers, vertelt Gales. „Hoogovens in de 18e en de 19e eeuw vervaardigden het ijzer voor de hoefijzers. Die hoogovens werden gebouwd op plekken waar veel bos was. Decennialang hebben we een ijzer- en staalindustrie gehad die zich van tijd tot tijd verplaatste wanneer het bos ‘op’ was.”
In Nederland zijn in het verleden metersdikke veenlagen weggestoken of opgebaggerd voor de winning van turf. Lintsen: „Op deze manier ontstonden er grote plassen, zoals de Vinkeveense Plassen.”
Steenkolen, aardgas en aardolie hadden weinig invloed op het landschap. Gales: „Deze grondstoffen zaten onder de grond. Van de winning zag je dan ook weinig.”
Toch betekende dat niet dat de winning geen sporen naliet. Gales: „Als je steenkolen naar boven haalde, kwam er ook gesteente mee. Daarmee creëerde de mijnbouw gigantische steenbergen. In Nederland zijn de meeste afgegraven, maar is er nog eentje over (Wilhelminaberg in Landgraaf, MK). In het Ruhrgebied en in België liggen nog veel meer van zulke hopen.”
„En wat te denken van de bodemverzakking die met de mijnbouw gepaard ging”, merkt Lintsen op. „Die heeft veel schade veroorzaakt. Hetzelfde speelt zich nu af in Groningen door de aardgaswinning.”
De impact van de huidige energietransitie op onze leefomgeving wordt volgens Gales onderschat. „Duurzame energiebronnen doen een groter beslag op beschikbare grond. De energiedichtheid van fossiel is groot. Elke kilo brandstof levert enorme hoeveelheden energie op. Als je dat allemaal wilt vervangen door hernieuwbare energie, heeft dat grote invloed op het landschap. Amerikaanse projecties stellen dat het landbeslag van energie bij een complete overstap zou toenemen van een halve procent naar maar liefst een 25 of zelfs 50 procent van de oppervlakte van de Verenigde Staten.”
Al zijn zulke projecties wat overdreven, toch vindt Gales dat Nederlanders voorbereid moeten zijn op het feit dat de energietransitie goed zichtbaar zal zijn door de ramen van hun woningen. „Een schrale troost: door isolatiemaatregelen worden onze ramen misschien wat kleiner. Echter, juist bij zulke problemen zien we meestal dat innovatie voor ongedachte oplossingen zorgt.”
Lintsen: „Zeker, zo heeft er nu onderzoek plaats naar de opwekking van zonne-energie uit verf. Dat zou ongekende mogelijkheden bieden.”
Vrees voor stoommachine
Op 31 januari 1827 diende Lodewijk Cantillon een verzoek in bij koning Willem I om een stoomkorenmolen te mogen oprichten in Amsterdam, de eerste in de Noordelijke Nederlanden. Cantillon was een graanhandelaar uit Hasselt, toen deel uitmakend van de Zuidelijke Nederlanden. De procedure vereiste raadpleging van de direct omwonenden. Deze waren faliekant tegen het plaatsen van een stoommachine, vanwege het gevaar van het „springen der stoomketel, het gevaar van brand en andere onberekenbare rampen...” Zij vreesden ook een ernstige waardevermindering van hun panden door de „dikke wolken der kolendampen, de Slegte reuk, het geraas der machiene, zelfs het vermenigvuldigen der ratten en andere ongedierten door het koren aangehaald.”
Bron: De kwetsbare welvaart van Nederland, 1850-2050.