Tertullianus over vreemdelingschap: Christen heeft haast
Een christen die geen haast heeft, is een „contradictio in terminis. Een christen moet zijn reis door de wereld maken, maar als vreemdeling doet hij dat met haast. Wat hebben wij, als Westerse christenen, vaak weinig haast. We hebben onze tentpinnen diep ingestoken, met alle geestelijke schade van dien.”
Dat stelde ds. P. den Ouden maandagmiddag tijdens zijn lezing op de Haamstedeconferentie in Elspeet. De hersteld hervormde predikant uit Katwijk aan Zee sprak over ”Tertullianus en het vreemdelingenleven”. Hij maakte voor zijn lezing „dankbaar gebruik” van een scriptie over de kerkvader door de christelijke gereformeerde predikant ds. A. J. T. Ruis.
Vreemdelingschap was voor Tertullianus „een aangelegen zaak”, aldus ds. Den Ouden. De kerkvader –die opgroeide in een niet-christelijk gezin maar zich rond 193 bekeerde tot het christelijk geloof– was een man met „een hartstochtelijk karakter, met een neiging tot extremisme. Door zijn ijveren voor een heilige gemeente, radicaliseerde hij in zijn latere leven steeds meer. Zijn ongeduldig heimwee naar het Rijk Gods klinkt door in alles wat hij schreef.”
Kerker
De Katwijkse predikant schetste de visie van Tertullianus op het vreemdelingschap aan de hand van twee van zijn geschriften. In ”Ad Martyras” (Aan de martelaren) schrijft de kerkvader een brief aan christenen die zich vanwege hun geloof in de kerker bevinden. Deze kerker, schrijft Tertullianus, betekent voor deze vervolgden drie dingen. Ten eerste is het een „huis van de duivel”, waarin zij moeten waken voor verzoekingen zoals geloofsafval.
Ten tweede is hun kerker een „veilig toevluchtsoord, een wijkplaats”, waarin de christenen minder vatbaar zijn voor geestelijke gevaren dan in de „kerker van de wereld. Want welbeschouwd is de wereld een ergere kerker. Daar heerst een veel grotere duisternis, namelijk een geestelijke. Er zijn daar zwaardere ketenen, waarmee de zielen geketend zijn. Er heerst een ergere stank: de lusten van de mensen. Zo kan de kerker een plaats zijn waar men geestelijk op adem kan komen.”
In de derde plaats is de kerker een „legertent en worstelschool”, waarin de christenen leren geoefend te raken in vreemdelingschap. „Zo beschouwd is hun gevangenschap weliswaar een harde, maar tegelijk heilzame oefenschool.”
Sieraden
In zijn geschrift ”De cultu feminarum” (Over de uiterlijke verzorging van de vrouw) keert Tertullianus zich tegen zaken als cosmetica, het verven van de haren of het dragen van sieraden. De kerkvader ziet deze zaken als „geschenken van gevallen engelen.” Omdat christenvrouwen deze engelen en het kwaad dat bij hen hoort, hebben afgezworen in de doop, zouden zij zich ook radicaal moeten onthouden van deze „geschenken.”
„Het christelijk vreemdelingschap brengt voor Tertullianus met zich mee dat een christenvrouw niet moet proberen om bij de wereld in de smaak te vallen”, aldus ds. Den Ouden. „Wie de zonde haat en God alleen wil behagen, zal niet de grenzen opzoeken, maar juist de grootst mogelijke distantie in acht nemen.”
Halfslachtigheid
De kerkvader is rigoureus, stelt de Katwijkse predikant. „Er bestaan voor hem geen middelmatige zaken, alles is principieel. Nu kunnen wij daar terecht wat kanttekeningen bij maken. Maar we mogen ons ook wel afvragen of achter onze genuanceerdheid eigenlijk niet een stuk gezapigheid en halfslachtigheid schuilgaat. Voor Tertullianus was ongeveer alles principe, maar wij zijn ongemerkt in een houding beland dat voor ons ongeveer niets meer principieel is.”
De predikant riep de aanwezigen ertoe op om „duidelijk leiding te geven in deze verwarrende wereld waarin onze gemeenteleden leven. Wat zegt de Bijbel als het gaat over het Schriftgezag, homoseksualiteit, vluchtelingen, milieu, gezinsvorming, de plaats van de man en de vrouw, enzovoorts. Dat zijn vaak moeilijke en complexe vragen. Maar wij hebben als voorgangers de verantwoordelijkheid om leiding te geven. Tertullianus verstond de tijdgeest en wilde die vanuit de Schrift ontmaskeren.”
Positief vreemdelingschap
Voor de kerkvader is vreemdelingschap echter „geen doel op zich”, aldus ds. Den Ouden. „Hij kon rigoureus zijn, maar wilde van doperse wereldmijding niet weten. Zijn nadruk op vreemdelingschap heeft zijn wortels in Tertullianus’ eschatologische gerichtheid.”
Juist aan dat laatste ontbreekt het in onze tijd nogal eens, stelde de predikant. „Het vreemdelingschap van de vroege christenen lijkt een andere kleur te hebben dan dat van de huidige christenen. Tegenwoordig wordt vreemdelingschap vaak vooral negatief ingevuld. Het houdt met name in dat je aan allerlei zaken niet meedoet. De vroege christenen beleefden de vreemdelingschap echter vanuit een positieve houding. Behalve het nalaten hield het voor hen ook –en vooral– in: Ons burgerschap is in de hemel, waaruit wij de Zaligmaker verwachten. Als dit positieve, toekomstgerichte vreemdelingschap onder ons niet meer leeft, zal ook het negatieve vreemdelingschap van het maken van radicale keuzes op den duur geen stand houden.”