Promovendus Van der Knijff onderzocht „bevinding” in preken GG
Veel kerkgangers binnen de Gereformeerde Gemeenten kennen het begrip ”bevinding”, maar weten niet precies wat dat inhoudt, stelt Arie van der Knijff. „Velen zitten te tobben of ze de bevindelijke geloofsbeleving wel of niet hebben. Er wordt veel over gepraat, zonder dat mensen eigenlijk weten waar ze het over hebben.”
De familie Van der Knijff en de theologie zijn min of meer met elkaar verweven geraakt. Niet alleen Van der Knijff zelf, ook zijn drie zoons en een schoondochter zijn bezig (geweest) met een theologische studie. Zoon Kees verdedigt in juni aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) in Amsterdam zijn dissertatie over goddelijke leiding, bezien vanuit een systematisch-theologische invalshoek.
De promotie van Arie van der Knijff (55) staat gepland voor 23 mei. Dan verdedigt hij zijn proefschrift over bevinding in de prediking binnen de Gereformeerde Gemeenten (GG). „Ik wil niet alleen dingen weten, maar ze ook begríjpen. Ik wilde er achter zien te komen wat bevinding nu precies is. Die behoefte aan begrijpen heeft er wellicht mee te maken dat ik het syndroom van Asperger heb.
Al had ik niet alleen maar een cognitief motief; ik was ook pastoraal gedreven. Ik kom namelijk regelmatig mensen tegen die worstelen met de vraag of ze die bevindelijke geloofsbeleving nou wel of niet hebben.”
Hoe kan een onderzoek naar preken die mensen helpen?
„Door goed te beschrijven en uit te leggen wat de bevinding is in de Schriftuurlijk-bevindelijke prediking die de GG kenmerkt. Op grond daarvan kunnen mensen een oordeel vormen over en een goed zicht krijgen op die bevinding. Dan weet je waar je het over hebt.”
Het wetenschappelijk analyseren van preken van predikanten uit het kerkverband waartoe de onderzoeker zelf behoort, lijkt geen eenvoudige opgave.
„Het is zeker mogelijk om een wetenschappelijke prekenanalyse uit te voeren. Maar –en dat benoem ik ook in mijn proefschrift– persoonlijke betrokkenheid moet gecorrigeerd worden door derden die meelezen met het onderzoek. Zeker, het kan niet anders dan dat preken je raken als je ze leest. Dat is niet erg, zolang je dat benoemt en verantwoordt. Een volledig objectieve houding innemen tegenover de preken is onmogelijk. Daarom kies ik voor transparante subjectiviteit. Ik beschrijf wat ik in het onderzoek doe, zodat voor anderen zichtbaar is waarop de resultaten zijn gebaseerd.
Er gebéúrt namelijk wat in die preken. Dat heb ik ook gehoord van mensen die buiten de gereformeerde gezindte staan. Iemand op een conferentie zei het zo: „Wij zijn ook op zoek naar de ziel in de preek.” Dat is mooi gezegd.”
Koos u bewust voor de analyse van gedrukte preken?
„Ja. Die zijn controleerbaar, wat voor het onderzoek van belang is. Tegelijkertijd maken leespreken tweederde van de preken uit die in de GG gehouden worden. De preken zoals deze weergegeven worden, zijn dus representatief voor wat er op zondag in de gemeenten wordt verkondigd.”
U analyseert preken waar predikanten, naar de mens gesproken, veel werk aan hebben gehad. De meesten van hen zijn nog in leven en staan nog in het ambt. Nemen zij het u in dank af dat u hun preken analyseert?
„De hervormd-gereformeerde hoogleraar prof. dr. C. Graafland zei al: „Het is heel naar als je preek op de snijtafel wordt gelegd.” Daarom heb ik geprobeerd iedere preek op een respectvolle manier en met gepaste afstand te analyseren. Ik spreek consequent over „de predikant” of „de voorganger.” Al blijkt uit het notenapparaat om wie het gaat. Natuurlijk zullen predikanten de analyse van hun preken niet altijd fijn vinden. Maar wie preken publiceert, weet dat anderen die kunnen bestuderen. Ik probeer in de analyse recht te doen aan wat de predikant zegt en beoogt.”
U uit geen kritiek?
„Ik geef het bijvoorbeeld wel aan als een predikant een bepaald deel van de tekst overslaat, maar ik geef geen oordeel over wat hij wél zegt. Ik beschrijf dat consequent zo zorgvuldig mogelijk.”
U analyseerde de preken van verschillende predikanten uit de GG. Ds. G. J. van Aalst, ds. C. Harinck, ds. A. Moerkerken en ds. C. G. Vreugdenhil, om er een aantal te noemen. Hebt u hen ook gesproken?
„Niet als onderdeel van het onderzoeksproces. Ook al zijn er informeel wel contacten.”
Hoe reageren zij op uw onderzoek?
„Ik denk dat ze benieuwd zijn. Het is mooi dat ds. J. M. D. de Heer, van wie een preek geanalyseerd wordt, oppositie voert tijdens de promotie. Dat maakt dat het gesprek met de kerk ook een wetenschappelijk begin krijgt.”
U schrijft over dé Schriftuurlijk-bevindelijke prediking in dé Gereformeerde Gemeenten. Is er dan geen onderling onderscheid?
„Het onderscheid zit ’m in de verwoording. Maar de patronen van de preken worden door vrijwel alle predikanten gedeeld. Daar zit nauwelijks verschil in, ondanks dat predikanten daar zelf niet altijd evenveel oog voor hebben.”
Kunt u een voorbeeld noemen van zo’n patroon in de preken?
„Ik reconstrueer bijvoorbeeld de ”geloofsweg”, als een soort model dat de predikanten geven van kenmerken van het geloofsleven. Dat dient als een gezamenlijk kader voor het spreken over de geloofsbeleving, maar het dreigt een script te worden. Als de hoorders dat niet delen, kunnen zij er wellicht belemmerd door worden in het luisteren naar de preek. Het belangrijkste gedeelde patroon is de wijze waarop de predikanten de Bijbeltekst lezen en uitleggen. Ze benaderen de tekst vanuit het hart, dus vanuit de geloofsbeleving, en zijn in de uitleg gericht op een toepassing voor het hart, dus voor het persoonlijk leven.”
Over de hoorders gesproken: u noemt hen een aantal keer in uw onderzoek, maar sprak hen niet.
„Dat wilde ik in het kader van dit onderzoek niet doen. Het is een onderzoek van preken, niet van de ervaring van hoorders.”
Toch schrijft u bijvoorbeeld dat weinig mensen de persoonlijke rechtvaardiging beleven. Waar baseert u dat op?
„Ik wijs erop dat predikanten aan deze zaken in de preken veel aandacht besteden. Ze zeggen expliciet dat ze weinig mensen tegenkomen die persoonlijk de rechtvaardiging hebben beleefd. Dat is dus hun waarneming.”
Hoe verwacht u dat het onderzoek ontvangen zal worden?
„Laat ik vooropstellen dat ik hoop dat het goed gebruikt zal worden. Het boek is geen pamflet. Zo is een wetenschappelijk onderzoek niet bedoeld. Met mijn onderzoek wil ik een bezinning op gang brengen op basis van een beschrijving.”
Wat hoopt u dat uw onderzoek uitwerkt?
„Een goed inhoudelijk gesprek over de authentieke waarde van het bevindelijke geloof en de bevindelijke prediking. Want die waarde ís er. Ik ben mooie dingen tegengekomen; de ernst in de preken. Hoe serieus de zonde wordt genomen. Maar ook de momenten van doxologie, van lofprijzing. Dat zou wat mij betreft de dragende ondertoon en de jubelende boventoon mogen zijn in de preken. Dat kom je op momenten wel tegen, bijvoorbeeld als er vanuit een diepe beleving met verwondering over de verkiezing wordt gesproken, maar ik denk dat bevindelijk preken en bevindelijk leven door die lofprijzing gekenmerkt zouden moeten worden. Dat is toch het doel waartoe de mens door God is geschapen: om zijn Schepper te verheerlijken, te loven en te prijzen.”
Levensloop Arie van der Knijff
Arie van der Knijff werd op 14 november 1963 geboren in Waddinxveen. Hij deed staatsexamen vwo in 1984. Een jaar later behaalde hij de propedeuse rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Leiden. In november 1985 stapte hij over naar de studie godgeleerdheid aan dezelfde universiteit. Het doctoraalexamen voltooide hij in 1991.
Van 1990 tot 2003 was Van der Knijff docent godsdienst in het reformatorisch middelbaar onderwijs. In 2003 werd hij, als gevolg van onder andere het syndroom van Asperger en herhaalde ernstige burn-outs, volledig arbeidsongeschikt. Vanaf 1 april 2014 werd hij ingeschreven als (buiten)promovendus aan de Protestantse Theologische Universiteit.
Arie trouwde op 26 maart 1987 met Jannie Schouten. Samen kregen ze drie dochters, drie zoons en drie schoondochters. Inmiddels is hij opa van vijf kleinkinderen. Hij is lid van de gereformeerde gemeente te Bodegraven.
Bevindelijk preken
Arie van der Knijff promoveert op 23 mei aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) in Groningen op de dissertatie ”Bevindelijk preken. Een empirisch-homiletisch onderzoek naar bevinding in de prediking binnen de Gereformeerde Gemeenten”. Zijn promotor is prof. dr. F. G. Immink en zijn co-promotor dr. T. T. J. Pleizier. Een van de opponenten, dr. J. M. D. de Heer, is zelf predikant binnen de Gereformeerde Gemeenten.
Het 440 bladzijden tellende proefschrift wordt uitgegeven bij Labarum Academic te Apeldoorn.