De eurozone beleeft dezer dagen een zogeheten Crusoe-moment. Zet een paar macro-economen uit de eurolanden bij elkaar en geheid hebben ze het al snel over japanificatie.
Nadat hij jaren op zijn onbewoonde eiland had doorgebracht, zag Robinson Crusoe op een dag een voetafdruk op het strand. Opeens voelde hij zich niet meer veilig. Zo zijn ook de eurolanden onzeker over de toekomst.
De ontwikkeling van langetermijnrentes in sterke eurolanden zoals Duitsland en het monetaire beleid in de eurozone vertonen verbluffende overeenkomsten met die zaken in Japan. In beide is de tienjarige rente nihil. Een monetair gezichtsherkenningssysteem zou de twee regio’s niet uit elkaar kunnen houden.
Net als de Japanse centrale bank, heeft de Europese Centrale Bank (ECB) de rente verlaagd naar 0 procent. En net als in Japan zette dat geen zoden aan de dijk en moest de bank op grote schaal obligaties opkopen. Door de markten te overspoelen met geld hoopte de bank dat de economische motor in turbostand komt.
Al sinds 1992 heeft de centrale bank in Japan moeite om de rente te verhogen. In de eurozone is het vandaag niet anders. De ECB in Frankfurt kondigde onlangs aan het belangrijkste leentarief in de muntunie minstens tot diep in 2020 op 0 procent te houden. Haar zusterinstelling in Tokio moest nog een paar stappen verder gaan en op grote schaal aandelen opkopen. Inmiddels behoort de Japanse centrale bank bij 49,7 procent van alle beursgenoteerde bedrijven in het land tot de tien grootste aandeelhouders, aldus de Japanse krant Nikkei.
De japanificatie merken veel mensen aan hun spaarrekening. Zowel in Japan als in de eurozone levert sparen nauwelijks iets op. Weliswaar krijgt een Europese spaarder met een rente van 0,03 procent nog dertig keer zoveel rente als iemand in Japan, maar zo’n vergelijking is puur wiskundig. In de praktijk voelt die Europese rente net zo laag als de Japanse 0,001 procent. Met een inflatie die zowel in de eurozone als in Japan tussen 1 en 1,5 procent ligt, kachelt de spaarder elke maand achteruit.
Dergelijke structurele veranderingen blijven niet zonder gevolgen. Japanse huishoudens legden in de jaren 70 ruim 23 procent van hun inkomen opzij. Inmiddels is dat iets meer dan 2 procent, nadat het eerder zelfs negatief is geweest: toen teerden mensen in op hun spaargeld.
In Nederland leren we kinderen dat sparen goed en leuk is: dankzij de rente zien ze hun hoeveelheid geld groeien. Onze banken speelden daarop in met allerlei spaarvormen, met bijbehorende leuke spaarpotjes. Als de spaarrente lang op nagenoeg 0 procent blijft steken, valt de constructie echter uit elkaar. Niets groei van het geld. Het is te verwachten dat ontwikkelaars bij financiële instellingen steeds vaker met alternatieve producten zullen komen. Waar (groot)ouders in het verleden met het oog op de financiële toekomst van hun kroost elke maand 50 of 100 euro naar een kinderspaarrekening overboekten, kan ik me goed voorstellen dat dat in de toekomst overboeken wordt naar een (obligatie)beleggingsfonds. Op termijn levert dat namelijk wel aangenaam rendement op. Is de Zilverlootrekening van gisteren de Zilverslootbeleggingsfonds van morgen?
De auteur is hoofdeconoom bij OHV Vermogensbeheer.