Niet alleen de seculiere maatschappij heeft moeite om met lijden en dood om te gaan, maar ook de kerk, zei Henk Rothuizen vrijdag op de winterconferentie van de CSFR in Lunteren. „Christenen vinden het moeilijk om naast de lijdende te staan.”
Rothuizen, stichter van de pinksterdenominatie Rafaël Nederland en schrijver van een boek over God en het lijden, sprak vrijdagmorgen tijdens de tweede dag van de winterconferentie. De CSFR is een christelijke studentenvereniging op gereformeerde grondslag.
Met in totaal 250 bezoekers trok de conferentie in Lunteren meer deelnemers dan voorgaande jaren. Naar schatting 150 studenten volgden de paneldiscussie. Hannah Bout van het Delftse CSFR-dispuut Johannes Calvijn, dat de conferentie organiseerde, vermoedt dat de opkomst te maken heeft met de themakeuze. Het onderwerp van de conferentie was ”Dust in the wind”, stof in de wind.
Op donderdag, de eerste dag van de conferentie, sprak prof. dr. Arthur Polspoel, emeritus universitair docent pastorale theologie aan de theologische faculteit van Tilburg, over rituelen rondom de dood. Op vrijdagmorgen vond er een panelgesprek plaats met dr. Martine Vonk, milieukundige en antropoloog, en Henk Rothuizen.
Vonk kreeg tien jaar geleden borstkanker en hoorde twee jaar geleden dat de ziekte was teruggekomen en dat ze niet meer hoefde te rekenen op genezing. Rothuizen verloor zijn vrouw, nu bijna twee jaar geleden, aan darmkanker. De twee werden geïnterviewd door de studenten Jelco Tramper en Beppie van de Hoef.
Beide waren ze het er over eens dat lijden en dood in de maatschappij buiten het zicht worden gehouden. Vonk: „Als je ziek wordt, kom je in een aparte wereld, los van de samenleving. Mensen willen het lijden uitbannen, maar het is onderdeel van het leven.” Rothuizen: „In de kerk zie je hetzelfde. Men ken wel het gebed en de voorbede, maar christenen hebben moeite om naast iemand die lijdt te staan.”
Rothuizen vertelde over het overlijden van zijn vrouw. „Toen ze stierf, hield ik haar handen vast en bad ik: „Vader, ik geef haar over in Uw handen.” Het was een troost voor mij om haar aan een geliefde Vader over te mogen geven.”
Hij had het moeilijk na het overlijden van zijn vrouw. „Kille, theologische antwoorden hielpen me niet. Waar was Hij, de almachtige God, toen ik mijn vrouw verloor? De hemel werd van koper. Ik liep vast met mijn verstand.”
Langzamerhand kwam hij erachter dat een lijdende God hem kon helpen. „Jezus is het Lam Dat lijdt en overwint. De lijdende wint en de sterke verliest. Ik ontmoette God in de stilte. Hij was bij me.
We mogen onze teleurstelling bij God brengen. Hij is in onze ellende gestapt. Die gedachte heeft me kracht gegeven. De ervaring van God is dieper geworden door het lijden.”
Het betekent niet dat zijn vragen verdwenen zijn, zegt hij. „Ik heb nu juist meer vragen dan vroeger, maar dat vind ik niet erg. Ik leef nu meer in het geheimenis van Gods aanwezigheid.”
Vonk vertelde dat ze tijdens haar ziekte veel had aan psalm 62: „Stil mijn ziel wees stil.” De psalm hielp haar om stil te worden en los te laten. Ook Galaten 2:20, haar belijdenistekst, heeft haar dikwijls bemoedigd: „Ik ben met Christus gekruisigd; en niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij (…)”. Vonk: „Dat is de diepe hoop waaruit ik leef.”
Ze heeft zich altijd bezig gehouden met de natuur en het milieu en daarin speelt de dood een rol. „De dood beangstigt me niet, maar ik hoop wel dat het leven nog even duurt.”
Het leven na de dood noemde Rothuizen een geheimenis. „Mijn vrouw zei voor ze stierf dat het in de hemel mooier is dan we ooit kunnen denken.”
Vonk: „We weten niet hoe het in de hemel zal zijn. Ik geloof dat Jezus er is en dat het daar goed is.”