Wat doe je als je om je heen het opwekkingslied terrein ziet winnen? Je kunt ertegen fulmineren of waarschuwen. Je kunt ook zelf een bundel op de markt brengen waarin je een verzameling klassieke kerkliederen aanbiedt. Bij wijze van tegenwicht.
Er kunnen allerlei redenen zijn om huiverig te zijn voor het opwekkingslied. Vorige week nog signaleerde ds. G. Clements in het kerkblad van de Gereformeerde Gemeenten dat binnen zijn kerkverband de invloed van de evangelische beweging onder andere toeneemt doordat via de „populaire gele zangbundel” de opwekkingsliederen de gemeenten binnendringen. Een „zorgelijke situatie”, aldus de predikant uit Gouda.
De week ervoor stelde Remco de Graas, cantor van de Domkerk in Utrecht, in een interview in het Reformatorisch Dagblad dat hij geworteld is in de traditionele kerkmuziek en dat hij zich geen raad zou weten als hij als leider van een band lichte muziek zou moeten uitvoeren in de liturgie.
Duidelijk is dat het liedrepertoire dat via onder andere de stichting Opwekking in kerkelijk Nederland wordt verspreid, voor de nodige problemen zorgt. Jongeren én hun ouders nemen er kennis van via conferenties, festivals, het jeugdwerk of geluidsdragers en willen dergelijke liederen vervolgens ook in hun eigen kerkelijke gemeente invoeren. Dat stuit in veel gevallen op weerstand. Hoeveel kerkenraadsvergaderingen zijn er al niet gewijd aan deze thematiek?
Wales
Interessant genoeg is deze kwestie niet nieuw. Ook aan het begin van de 20e eeuw is er sprake van het oprukkende opwekkingslied en komen er tegenbewegingen op gang.
Het lichte repertoire dat op dat moment hot is, komt vooral uit Engeland, beter gezegd: Wales. Daar worden massale opwekkingsbijeenkomsten gehouden, waar ook mensen uit Nederland naartoe gaan. Onder hen is de Rotterdamse evangelist Johannes de Heer (1866-1961).
Het soort opwekkingsliederen dat De Heer in Engeland leert kennen, is volgens hem uitermate geschikt voor het evangelisatiewerk dat hij in Nederland verricht. Vandaar dat hij zelf een bundel samenstelt waarin hij honderden psalmen, gezangen, Sankeyliederen, liederen van het Leger des Heils, zondagsschoolliederen en evangelisatieliederen opneemt. De eerste druk van zijn ”Zangbundel” verschijnt in 1905. Er zullen er nog vele volgen. Liederen als ”Ga niet alleen door ’t leven”, ”Als g’ in nood gezeten”, ”Kom tot uw Heiland” en ”Daar ruist langs de wolken” worden zeer populair.
Harmonium
Niet iedereen is blij met het nieuwe repertoire, dat via de ”Zangbundel” ook de traditionele kerken binnenkomt – vaak via de omweg van het harmonium in de huiskamer. Er komt een tegenbeweging op gang.
Een van degenen die daarin actief zijn, is Suzanna Maria van Woensel Kooy (1875-1934). Deze ongetrouwde evangeliste uit Bussum is ook actief als dichteres en dirigente. Zij voelt zich gedrongen om zélf met een bundel gezangen te komen.
In het voorwoord van de eerste druk van haar ”Oude en Nieuwe Zangen” uit 1911 refereert ze aan de „kringen, waarin hoofdzakelijk het Engelsche opwekkingslied bekend is.” Al eerder hebben mensen geprobeerd om in deze kringen „de liederen der groote meesters” ingang te doen vinden; zij sluit zich nu bij deze pogingen aan. Op welk repertoire ze doelt? De „Duitse koralen met hun kloeken, diepen toon en bezielenden invloed”; en ook het kerklied van eigen bodem dat ten onrechte onbekend is gebleven: „Nederland heeft muzikale schatten” die „nog te weinig bekend en gewaardeerd” worden, aldus Van Woensel Kooy.
Concreet biedt ze in 1911 gezangen aan als ”Dankt, dankt nu allen God”, ”Ach blijf met Uw genade”, ”Dit is de dag, dien God ons schenkt” en ”Ik kniel aan Uwe kribbe neer”. Maar ook oud-Nederlandse kerstliederen als ”De herdertjes lagen bij nachte”, ”Een roze frisch ontloken” en ”Er is een kindeke geboren op aard”.
De bundel ”Oude en Nieuwe Zangen” beleeft heel wat herdrukken; nog in 1973 verschijnt de dertiende druk. Een groot aantal liederen die Van Woensel Kooy verzamelt, krijgt een bredere verspreiding doordat ze in 1938 in de hervormde zangbundel worden opgenomen. Dat verwondert niet, want de evangeliste maakt zelf de laatste jaren van haar leven deel uit van de commissie die zich bezighoudt met de nieuwe gezangbundel.
Klassieke koralen
Vlak voor haar dood, in 1932, brengt Van Woensel Kooy nog een nieuwe verzameling liederen op de markt: ”Laudamus”. In het woord vooraf blikt ze terug op de bundel ”Oude en Nieuwe Zangen”. Ze heeft daarmee geprobeerd om diegenen die „behoefte gevoelden hun geloof uit te zingen” te helpen „in hun zoeken naar schoone vormen, de inhoud waardig, wat betreft muziek en tekst.” Die poging is geslaagd, concludeert de evangeliste, want de kringen die ze bedoelde te bereiken „hebben de klassieke koralen liefgekregen.” En ook: „De liefde voor zang is in de laatste twintig jaar onder ons volk zeer toegenomen.”
’t Hijgend hert
Op 30 januari 1934 overlijdt mej. Van Woensel Kooy. Ze is 58 jaar geworden. In een stampvolle Spieghelkerk in Bussum wordt op zaterdag 3 februari de rouwdienst gehouden. Wat er wordt gespeeld als de kist de kerk wordt binnengedragen? Het blad Het Vaderland schrijft het ’s maandags: ”’t Hijgend hert der jacht ontkomen”. Deze psalm had de evangeliste ook al in een vierstemmige versie opgenomen in haar bundel ”Oude en Nieuwe Zangen”.
Wat zegt de kerkgeschiedenis over actuele trends? Deel 14 (slot): Suzanna Maria van Woensel Kooy over opwekkingsliederen. >>rd.nl/kerktrends
Schone vormen
„Het streven was hen, die behoefte gevoelden hun geloof uit te zingen, te helpen in hun zoeken naar schoone vormen, de inhoud waardig, wat betreft muziek en tekst. Deze poging was een waagstuk. Want om schoonheid te genieten, moet de zanger zich inspanning getroosten. Niet altijd liggen schoone muziek en tekst dadelijk in het gehoor. Maar de proef is gelukt. Onze godsdienstige, ook de muzikaal niet-onderlegde kringen, waarvoor in de eerste plaats de liederen waren bestemd, hebben de klassieke koralen liefgekregen.”
Licht liedrepertoire is eeuwenoud
Het is nog niet zo eenvoudig om precies af te bakenen wat een klassiek gezang is en wat een opwekkingslied. Er lopen namelijk verschillende lijnen door elkaar heen. Er is de tekstuele kant, waarbij er onderscheid gemaakt kan worden tussen literaire teksten (hoge cultuur) en minder poëtische liederen (lage of volkscultuur). Daarnaast is er de muzikale kant, waarbij er naast hoogwaardige en sterke kerkliedmelodieën ook simplistische wijzen of juist ritmisch lastige melodieën zijn te onderscheiden. Dwars door beide aspecten loopt weer de kwestie van de zuiverheid van de liederen: zijn ze recht in de leer, of hebben ze een remonstrantse boodschap?
In de geschiedenis van het Nederlandse gereformeerd protestantisme is voor de eredienst eeuwenlang de lijn van Calvijn voorgestaan. Deze vond dat in de kerk geen volksmuziek thuishoorde. De melodieën van het Geneefse Psalter hebben dan ook een hoogwaardige kerkstijl, net zoals de teksten van Marot en Beza een goede literaire kwaliteit hebben. Het zijn deze melodieën die de eeuwen door de kerkzang in ons land hebben gestempeld, weliswaar bij de minder sterke teksten van Datheen.
Intussen was er altijd ook een geestelijke liedcultuur die zich buiten de kerkmuren afspeelde en waarbij de vraag naar de kerkstijl geen rol speelde. Middeleeuwse kerstliedjes als ”Nu zijt wellekome” of een Valeriuslied als ”Gelukkig is het land” waren misschien inhoudelijk of melodisch dubieus, ze waren niet minder populair. Ook de psalmen werden op bekende volksmelodieën berijmd; een vroeg voorbeeld is de bundel ”Souterliedekens” uit 1540.
Terwijl in de 17e en 18e eeuw in de Gereformeerde Kerk de psalmen het alleenrecht hadden, maakten dichters als Jacobus Revius, Willem Sluiter en Jodocus van Lodenstein hun liederen voor buiten de kerkmuren. De een koos voor hoogliteraire teksten (Revius), de ander voor eenvoudiger liederen (Lodenstein). Maar beiden gebruikten ritmische melodieën die aan het volkslied zijn ontleend. Neem bijvoorbeeld een lied als ”Onweder” van Revius (op een melodie uit het Antwerps liedboek van 1544) of een tekst als ”Hartsterkte in Jehova” van Lodenstein (op een Franse dansmelodie).
Toen er in de 19e en 20e eeuw meer ruimte ontstond om in de kerk gezangen te zingen, werd er vooral gekozen voor het kerklied dat qua stijl aansloot bij de psalmen. Intussen kwamen er ook andere liederen in zwang, waaronder het opwekkingsrepertoire van Johannes de Heer. Deze eenvoudige gezangen met hun lichte touch die vooral het gevoel aanspreken, kregen een brede verspreiding. Hoewel er ook kritiek was, met name op de evangelisch-radicale en soms remonstrantse boodschap. In feite dezelfde kritiek die nog steeds leeft ten opzichte van het nieuwere evangelische en opwekkingslied, waarbij in toenemende mate ook de muziek zelf met haar ritmes en beats onderwerp van zorg werd.
Feit is dat het lichte repertoire, dat lange tijd vooral buiten de kerk werd gebruikt voor bijvoorbeeld het jeugdwerk, inmiddels ook in kerkelijke bundels als het nieuwe Liedboek (2013) en de bundel ”Weerklank” (2016) is terechtgekomen.