De SGP was in het verleden populistisch. De partij is dat nog steeds, ook al is er nu meer ruimte voor nuance, betoogt mr. Dirk Vergunst.
Mij is gevraagd om vanuit betrokkenheid bij de reformatorische traditie alsook vanuit brede maatschappelijke ervaring een persoonlijke, kritische en/of leerzame visie te geven op de toestand van de zogeheten Biblebelt.
Verwacht van mij geen wetenschappelijk doorwrochte analyse. Ik beperk mij tot enige, zeker niet uitputtend bedoelde, reflecties binnen de thematiek van dit symposium van het Dutch Bible Belt Network. Het kan een aanzet zijn tot verder onderzoek en een meer kritische evaluatie dan ik in de verschillende gedenkboeken bij het eeuwfeest van de SGP ben tegengekomen.
Populisme
In de visie van hedendaagse politieke commentatoren, zo luidt de uitnodiging tot het symposium ”Reformatorisch populisme”, neemt de SGP rechtse populistische standpunten in. „Bevindelijk gereformeerden, misschien toch ook een tikkeltje populistisch?” zo vroeg ook Mark Rutte zich onlangs af (1*).
Als dit zo is en het bloed kennelijk ook bij de mannenbroeders kruipt waar het niet mag gaan, past dat dan wel bij, ik zou bijna zeggen, de geloofsbelijdenis waarmee een oude vrouw onlangs de partijleider tegemoettrad: „de SGP heeft een warm plaatsje in mijn hart, want het is een partij die zich altijd afvraagt: Heere, wat wilt Gij dat we doen zullen?” (2*)
Het antwoord op de vraag van Mark Rutte hangt natuurlijk in de eerste plaats af van wat we onder populisme verstaan. Een sluitende definitie is er niet, ook niet in de wetenschap. Het is een breed begrip. In mijn optiek nu gaat het bij populisme niet zozeer om de inhoud van de boodschap, rechts of links, maar om de mate waarin die boodschap ook op reële feiten is gefundeerd. Chargerend beschouwd: Een populist is iemand die het vertikt eenvoudige vragen op te zoeken in Wikipedia (Google) (3*). Anders gezegd, de feiten zijn minder relevant. Er wordt ingespeeld op gevoelens van het volk, vaak onbewuste gevoelens van onbehagen. De grenzen naar demagogie worden gemakkelijk overschreden.
Het antwoord hangt in de tweede plaats af van het antwoord dat je geeft op de vraag waarmee de partijleider werd geconfronteerd. Weten we eigenlijk wel wat de Heere wil dat we doen zullen? Als daarover twijfel bestaat, noopt dat tot voorzichtigheid, tot grote terughoudendheid. De roep ”Deus vult” (God wil het), waarmee de kruisvaarders optrokken naar het Heilige Land, is in de geschiedenis al te vaak een volstrekt ijdel gebruik van Gods naam gebleken te zijn. Stond het ”Gott mit uns” niet ook op de koppelriemen van de soldaten van nazi-Duitsland?
Dit laatste perspectief is bij een partij die in artikel 1 van het program van beginselen zegt te streven „naar een regering van ons volk geheel op de grondslag van de in de Heilige Schrift geopenbaarde ordening Gods” natuurlijk zwaarwegender dan de vraag of los daarvan de boodschap ook op reële feiten is gebaseerd. Dat wil echter niet zeggen dat een al te lichtvaardige omgang met feiten niet zijn weerslag zal hebben op de geloofwaardigheid van het handelen op basis van het in het eerste artikel geproclameerde beginsel. Een partij met zulke principiële pretenties dient daarom bij uitstek te ferme taal te vermijden en moet voortdurend waakzaam zijn voor te gemakkelijke oneliners, die geen of volstrekt onvoldoende recht doen aan de complexiteit van het maatschappelijke leven. Het is daarom bepaald niet zonder betekenis dat in hedendaagse politieke commentaren een zeker populisme bij de SGP wordt gesignaleerd, in dit geval van rechtse signatuur.
Bloemlezing
Het zijn beslist geen hagiografieën, de gedenkboeken bij het eeuwfeest van de SGP (4*). Kritische beschouwingen over die honderd jaar, al dan niet in relatie tot het huidige denken, ook binnen de partij, kom je echter nauwelijks tegen.
„Staatsverzekering is uit den boze (...) zal voor mensen die de Heere vrezen de verzekering tegen alle mogelijk ongeval hun toevlucht zijn of zullen ze zich de Heere toebetrouwen?”
„De Staat zal ons voorschrijven hoe we ons geld besteden moeten met het oog op bijzondere noden. Zo’n staatscuratele is in flagrante strijd met Gods Woord” (sociale wetgeving).
Met de zin dat het vrouwenkiesrecht in strijd is „met de plaats der vrouw, aangegeven in het woord Gods” gaf ds. G. H. Kersten de partijvisie op dit punt weer, een visie die uiteindelijk de tand des tijds niet doorstond.
Die wet (invoering van de achturige werkweek) is „een nieuw bewijs dat de overheid haar handen niet straffeloos in het maatschappelijk organisme kan slaan”.
„Hoe menig ouderhart heeft gebloed als het bezweek voor die hatelijke onwettige dwang van de opoffering van zijn kind aan de Moloch van de medici” (indirecte vaccinatiedwang).
„Zouden de ministers denken voor God vrij uit te gaan nu zij ons volk een weg van zonde openen en dat volk verder heen voeren ten verderve” (een voorstel voor een financiële bijdrage aan de Olympische Spelen in Amsterdam in 1928, waarbij de regering als voorwaarde stelde dat er op zondagen geen wedstrijden zouden worden gehouden).
„Een toren van Babel” (de Volkenbond); in gelijke zin later over de oprichting van de Verenigde Naties, „een humanistische, geldverslindende instelling”.
„De oorzaak, de diepe oorzaak van de ellende ligt in onze zonden (...) herstel kan slechts komen bij een onvoorwaardelijke terugkeer tot Gods Woord (...) de regering weigert de allereerste remedie tot herstel van ons volk ter hand te nemen, namelijk het afbreken van de zonde” (crisis in de jaren dertig).
Toen de RKSP In 1937 drie zetels won, zag ds. Kersten de toekomst somber: „Al rookt de brandstapel nog niet, de onderdrukking van het protestantse volksdeel is er, en te vrezen is erger overheersing van Rome over ons (...) Rome dringt op naar de wereldheerschappij (...) onze vijand van de landsgeboorte af”. „Rome is tot alles in staat. Rome is dezelfde gebleven van ouds en stuurt welbewust met sluwen zin aan op zijn doel: de verroomsing van ons vaderland; de hoer wier vingers van het bloed druipen”.
Op zondag 1 februari 1953, de dag van de watersnood, was het verbod van kracht geworden om niet-ingeënt vee te vervoeren: „Veelzeggend, ook vanwege de zondag, de zondendag bij uitnemendheid”.
„Staatssocialisme” (de invoering van de AOW, alleen de SGP stemde tegen; hetgeen vele jaren de consistente lijn was bij alle sociale verzekeringswetten).
Blikveld verbreed
Ik ben een kind van de jaren zestig en zeventig, opgegroeid in een reformatorisch gezin en in een reformatorische familie. Op mijn lagere school werd de vaderlandse geschiedenis gekleurd door ”God, Nederland en Oranje”. Vaag herinner ik mij hoe mijn vader ontsteld was omdat prinses Irene een huwelijk aanging met een roomse prins. Toen in 1967 na bijna een eeuw weer een prins van Oranje werd geboren, was ik als tienjarige diep geraakt.
Op een vrijgemaakte scholengemeenschap werd ik voor het eerst geconfronteerd met andersdenkenden, allemaal opgewekte wedergeboren christenen, die op zondag naar Ajax-Feijenoord zaten te kijken, op een televisietoestel dat niemand in mijn wereld bezat. Nog weer later werd het blikveld verder verbreed, toen ik in Gorinchem op een openbaar gymnasium terechtkwam.
Intussen gingen de grote maatschappelijke ontwikkelingen van die jaren natuurlijk niet aan mij voorbij. Dekolonisatie, apartheid in de Verenigde Staten, later in Zuid-Afrika en Rhodesië, de bombardementen in Vietnam, de emancipatie van de vrouw, de rol van de staat en het gezag in het algemeen, de media, de milieubeweging, het rapport ”Grenzen aan de groei” van de Club van Rome, de bevrijdingstheologie en de immense wereldwijde armoede.
De grote vragen van het leven, ze stormden op mij af. Hoe dit alles te integreren in het reformatorische wereldbeeld van die dagen en zeker ook nog wel van onze dagen? Ik ging geschiedenis studeren en daarna rechten. Het leven bleek veel complexer dan het zwart-wit-beeld van de eigen kring. Het was voor mij al snel zonneklaar dat veel van onze maatschappelijke gezichtspunten op een romantisch beeld van het verleden berustten of, en dat was veel verontrustender, met grote stelligheid op een Bijbelse grondslag werden gefundeerd die in mijn ogen uiterst wankel was, zo al aanwezig.
Indische kwestie
Het zal rond 1980 zijn geweest, tijdens een werkcollege onder leiding van professor Fasseur in het Rijksarchief. We onderzochten samen de reacties in de politiek en in de toen nog geschreven media op het akkoord van Linggadjati van 1946/47, een tussenstap in de strijd met Soekarno in Nederlands-Indië. Wie de redevoeringen van ds. P. Zandt erop naslaat, moet haast wel schrikken van de grote woorden die daarin voortdurend worden gebezigd. Het door God aan Nederland toegedeelde erfdeel, wat moet er van onze staatsbegroting worden zonder Indië, onze materiële belangen en handel: „De armoede grijnst ons thans tegen. Een grote werkloosheid staat te wachten. De toekomst laat zich donker aanzien. Wij zijn van het grote hoogtepunt, waarop het verleden ons gebracht heeft, afgezakt tot een land, dat tot een der meest onbetekenende van de wereld is geworden, hetgeen voor elk, die zijn vaderland liefheeft, niet anders dan uiterst smartelijk kan zijn. Heel de huidige droeve gang van zaken heeft een diepere oorzaak. Het is in zijn diepste wezen slechts te verklaren door het verlaten en verzaken van Gods geboden. Dat is de eigenlijke grondoorzaak van al onze ellende (...) een capitulatie, waarbij Nederlands eer, waardigheid en belangen alle tegelijk ten offer zijn gebracht.”
De overdracht van de soevereiniteit in 1949 werd gekwalificeerd als „landverraad”, een opmerking die de voorzitter van de Tweede Kamer ontoelaatbaar achtte en die daarom in de Handelingen niet mocht worden opgenomen. „Een verkrachting van onze hoogste rechten en plichten.” De Indische archipel ging nu verloren voor de zending. De rooms-katholieke ministers werden ervan beticht hun houding tegenover de Indische aangelegenheid door eigen kerkelijke belangen te hebben laten bepalen.
De redevoeringen laten zich lezen als ware litanieën over de miskenning van de Nederlandse belangen, zowel door de eigen regering als door de Verenigde Naties en landen als de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. „En wat de Marshall-hulp betreft, daarvoor had zij Indië niet mogen opofferen. De regering had haar eerstgeboorterecht niet voor een schotel linzenmoes, niet voor Amerikaanse dollars mogen verkopen.”
Geen enkele distantie, geen enkele overweging over zelfbeschikking. Dat klemt te meer na vijf jaren Duitse bezetting. Bovendien had de fractie beter kunnen en moeten weten. De jonge Joop den Uijl schreef in Vrij Nederland in die jaren zeer evenwichtige beschouwingen over de verhouding tussen Nederland en Indië, terwijl in de Waarheid, het partijblad van de Communistische Partij Holland, met concrete voorbeelden duidelijk werd gemaakt dat Indië toch vooral een wingewest was geweest.
Ds. Zandt moest overigens toegeven dat van zending niet veel terecht was gekomen in al die lange eeuwen van Nederlands bestuur. „Had men zich aan de woorden van ds. Van Lodensteyn gehouden en daarnaar zich gedragen, gewis wij zouden niet in zulk een jammervolle toestand gekomen zijn.” Van zending kon overigens niet veel terechtkomen, omdat de Verenigde Oost-Indische Compagnie in de met de inlandse vorsten gesloten verdragen zich er stelselmatig toe verplichtte verbreiding van het Evangelie te zullen tegengaan. Het waren handelsbelangen waardoor men zich liet leiden.
Wat wist ds. Zandt eigenlijk van de vaderlandse geschiedenis, waar de SGP zich steeds op beriep. De bloedige Atjeh-oorlog kan hem, geboren in 1880, toch moeilijk zijn ontgaan. Het „geschenk van God” is Nederland beslist niet in de schoot geworpen, maar werd met zware wapenen bevochten. Hoe kan men toch zo blind zijn geweest voor de feiten, een vraag die evengoed gesteld kan worden rond de slotscènes van de dekolonisatie rond het apartheidsregime in Zuid-Afrika (5*).
Ethiek
Ook op andere terreinen bleken feiten ondergeschikt aan stellige meningen, al dan niet op Bijbelse grondslagen verdedigd.
Vaccineren werd in strijd geacht met Gods voorzienigheid, net als verzekeren. Krachtig is door de jaren heen stelling genomen tegen iedere maatregel die ouders ertoe dwong hun kinderen te laten inenten. Volksverzekeringen zouden „on-Nederlands” zijn, geen taak voor de overheid. Gods ware volk zoekt zijn heil bij God en laat zich niet inenten, zo luidde het standpunt van ds. Kersten. Dat was en is nogal een statement, vooral omdat er nauwelijks een serieus gesprek over werd gevoerd. Daar is tot op heden in een deel van de kring weinig verandering in gekomen. Het evenwichtige rapport van het door de regering in 1992 ingestelde driemanschap bleef in de achterban vrijwel ongelezen en in ieder geval onbesproken (6*).
Dat er miljoenen levens zijn gespaard ten gevolge van vaccinatie en dat een aantal dodelijke infectieziekten intussen vrijwel is verdwenen, brachten geen omslag in de officiële standpunten van een deel van de kerkelijke achterban. Wat dat betreft ontbrak en ontbreekt het aan verantwoord leiderschap onder de geestelijke voorgangers.
Intussen stemden de mensen met hun voeten. De vaccinatiegraad in reformatorische kring is door de jaren fors gestegen. Principiële tegenstanders van volksverzekeringen zijn vrijwel niet meer te vinden. Het passieve kiesrecht van de vrouw is, zij het niet zonder zware externe druk, inmiddels aanvaard.
Nog een laatste voorbeeld: „Alleen al het geven van voorlichting over geboortebeperking gaat rechtstreeks in tegen de inzetting van God betreffende het huwelijk” (C. N. van Dis, 1967). De dalende kindertallen, ook in reformatorische gezinnen, geven er blijk van dat de gewraakte informatie zijn weg naar de kring toch heeft gevonden.
Het gaat hier niet om slechts tijdgebonden politieke standpunten, die zich in de loop des tijds kunnen wijzigen, het betreft aan God toegeschreven normen, die naar de toenmalige opvattingen voor iedereen en voor alle tijden van gelding waren. Moet nu, achteraf bezien, niet worden vastgesteld dat God regelmatig voor het eigen politieke karretje is gespannen en Hij tot een verlengstuk van eigen (rechts-conservatieve) verlangens en ambities is gemaakt, al dan niet door een visie op de Bijbel die uiteindelijk niet houdbaar bleek? (7*)
Rol van overheid
Alle gezag is van God gegeven. Het ambt van de overheid is „niet alleen acht te nemen en te waken over de politie, maar ook de hand te houden aan den heiligen kerkendienst; om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk van den antichrist te gronde te werpen, en het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen, het woord des Evangelies overal te doen prediken, opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt”.
In het program van beginselen wordt de binding aan de Bijbel op alle levensterreinen als uitgangspunt genomen en is ook de overheid „als dienaresse Gods in haar ambt onvoorwaardelijk onderworpen aan Gods Woord en Wet en dient zij zorg te dragen voor de inrichting van de samenleving overeenkomstig de in Gods Woord geopenbaarde normen en voor de naleving van die normen”.
Het behoeft geen betoog dat dit credo in de afgelopen honderd jaar in toenemende mate onder druk is komen te staan. Er is veel over geschreven, soms op het semantische af, al dan niet onder de noemer van het begrip theocratie. „Gelegenheidsretoriek won het voorlopig van gedegen onderzoek” (8*).
Hoewel er de laatste jaren ook wel sprake is van meer serieuze doordenking, blijft deze positionering van de SGP in onze democratische rechtsstaat problematisch. De veel te gemakkelijke tegenspraak op een opmerking van Joop den Uijl dat klein rechts „wezenlijk a-democratische trekken vertoonde” en daarmee een latente bedreiging vormde voor wezenlijke vrijheden, is binnen de SGP nimmer fundamenteel weerlegd, zij het deels vanwege begripsverwarring.
Een democratische rechtsstaat is namelijk niet zoiets als ”de meerderheid beslist en de rest heeft zich dus te voegen”. Het gaat om veel meer dan dat. Essentiële voorwaarde is, naast de ”rule of law” ter beteugeling van overheidsoptreden naar willekeur, tevens de onverkorte eerbiediging van de grondrechten, de essentiële vrijheden van de burger, zoals vrijheid van godsdienst en meningsuiting, om de voor dit betoog meest wezenlijke te noemen.
Dat de SGP zich de afgelopen honderd jaar heeft gevoegd naar de spelregels van de parlementaire democratie, is ontegenzeggelijk juist en wordt door vriend en vijand erkend. Dat is echter slechts de instrumentele kant van het staatsbestel. De vraag waar het hier om draait, is de materiële zijde, hoe en wat moet de inrichting zijn van het staatkundig en maatschappelijk leven? Homogene samenlevingen bestaan niet, homogeniteit heeft ook in Nederland nooit bestaan. Het protestantse volksdeel heeft gedurende zekere tijd gedomineerd, maar een protestantse natie is Nederland nooit geweest. Een aanzienlijk deel van de bevolking is steeds de kerk van Rome trouw gebleven, soms weinig zichtbaar, inderdaad, maar dat was nu juist het gevolg van het feit dat hun vrijheden aanzienlijk werden beperkt. In Nederland leefden, zeker na 1500, allerlei minderheidsgroepen in relatieve rust en vrede naast elkaar. Naast christenen ook humanisten, joden, vrijdenkers en voorts tal van vreemdelingen, die in ons land werk vonden tijdens de bloeitijd van de Gouden Eeuw.
Pluriforme staat
Mede in deze Republiek ontstonden de gedachten der Verlichting, veel te gemakkelijk weggezet met het ”Ni Dieu, ni maître” (Geen God, geen meester) en ook ”ongeloof en revolutie”. De verschrikkingen van de Franse revolutie ten spijt – later zou in Rusland een soortgelijke ontwikkeling plaatsvinden – in essentie was de omwenteling het onvermijdelijke gevolg van de emancipatie van een nieuwe klasse, onder een ”ancient regime” (bestaand overheidsbestel) dat met een beroep op het ”droit divin” (goddelijk recht) de bestaande maatschappelijke structuren legitimeerde en onverkort in stand hield, daarin gesteund door de kerk. In tegenstelling tot Engeland vond in Frankrijk geen geleidelijke ontwikkeling plaats, maar bouwden de spanningen zich decennialang op en daarmee ook het radicalisme van de tegenstanders van de oude wereldorde.
De volstrekt eenzijdige benadering van deze ontwikkelingen binnen de reformatorische wereld zet de SGP in zijn grondslag tot op de dag van vandaag klem. Ze heeft verlammend gewerkt, begrippen als volkssoevereiniteit en democratie onnodig besmettend, alsof daarmee iedere inhoudelijke normering als het ware zou verdwijnen. Gezag werd en wordt ten onrechte verward met de historisch bepaalde gezagsstructuren, zoals het Oranjehuis, als vrijwel heilig. Gezagsstructuren zijn nodig, „al genezen ze mensen niet van hun zondigheid, net zomin als de instelling van een begrip als bezit de menselijke zelfzucht doet verdwijnen” (9*).
De instituten van het gezag zijn echter niet onaantastbaar. De staat is niet van zijn gezagsdragers, de staat is van ons allemaal en dient ons allemaal. „Government of the people, by the people, for the people.” In een pluriforme samenleving als de Nederlandse – heeft er overigens heeft er ooit een vrije, niet-pluriforme staat bestaan? – is er geen ruimte voor enig ander staatsbestel dan een neutrale staat. Wel voor een staat die die pluriformiteit bewaakt op basis van goed gearticuleerde grondrechten (10*), die in rechte voor ieder afdwingbaar zijn. Vinden we in de Bijbel werkelijke gronden voor een andere opvatting? Op de universaliteit van christelijk geloof is de fundering in ieder geval wankel. De oude bedeling is voorbijgegaan, in het Nieuwe Testament ontbreekt iedere concrete aanwijzing. De Romeinse samenleving was bij uitstek pluriform, een staat waarin Paulus zich meerdere malen beriep op zijn vrijheidsrechten, tot bij de keizer toe. De grens ligt daar waar voor de persoon geldt dat men aan God meer gehoorzaam moet zijn dan aan de mensen. Voor een niet-gelovige zal die grens daar liggen waar zijn of haar geweten hem verhindert de staat te gehoorzamen (11*).
Een andere zienswijze leidt onherroepelijk tot onderdrukking en uiteindelijk tot geweld, een niet tegen te spreken les uit de menselijke geschiedenis. Het moge zo zijn dat een waardenvrije staat niet bestaat – mensen zijn immers nooit waardenvrij – maar daarmee is nog niet gezegd dat dus een neutrale staat in voornoemde zin een onmogelijkheid is, vooropgesteld dat de gedeelde waarde nu juist datgene is wat de democratische rechtsstaat maakt tot wat deze is, waarbij de overheid in het besef van de pluriformiteit alle levensbeschouwingen gelijkelijk behandelt. Dat geldt niet alleen voor de staat, maar ook voor de mensen onderling. Mensen dienen elkaar op te voeden in voortdurend wederzijds respect, ook in gevallen waarin we stellig van oordeel zijn dat de ander naar de wet van God zondig handelt (12*). „Leef, zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, in vrede met alle mensen.”
Medezeggenschap
Wie niet ziet dat gezag een functie is, een in de menselijke natuur ingeschapen eigenschap waardoor mensen als sociale wezens met elkaar kunnen verkeren zonder in anarchie te vervallen, zal niet openstaan voor maatschappelijke ontwikkelingen en niet bereid zijn tot het aanpassen van gezagsstructuren. Het gemiddelde scholingsniveau van de huidige bevolking is onvergelijkbaar met die van vorige generaties. Dat heeft zijn weerslag op de verhouding overheid-onderdaan, ouder-kind, werkgever-werknemer, leraar-leerling. Die verhoudingen zijn niet statisch, maar dynamisch.
Enige jaren geleden werd ik door een van de reformatorische scholen om mijn mening gevraagd. De school was in een gerechtelijke procedure in het ongelijk gesteld inzake de weigering van een leerling van wie de ouders geen probleem hadden met medezeggenschap en een aantal andere voor de identiteit van de school relevante thema’s. Ik ontmoette op die avond de Raad van bestuur, de Raad van toezicht en een identiteitsraad. De Raad van bestuur bleek te bestaan uit oud-personeelsleden, de voormalige directie van de school. Het voormalige bestuur was de Raad van toezicht geworden. Een onmiskenbare verschuiving van het door God gegeven (zo werd er die avond over gesproken) gezag en een vorm van verregaande medezeggenschap, voor wie de klassieke opvattingen huldigt! Wat mij betreft overigens een volkomen begrijpelijk ontwikkeling, niet omdat het gezag intrinsiek werd aangetast, wel omdat de oude structuur geen adequaat antwoord meer bood op het immer complexer wordende onderwijsveld.
Internationaal
Het voorgaande geldt natuurlijk ook de internationale verhoudingen. Internationalisme was volgens ds. Zandt een illusie. Het zou de Verenigde Naties niet veel anders vergaan, zo was zijn gedachte, als de mislukte Volkenbond. Omdat het statuut niet was gebaseerd op Gods Woord, maar op humanistische grondbeginselen, kon de SGP er niet mee instemmen. Wereldvrede kon pas worden bereikt „als de volken de zonde zouden verlaten en in de vreze des Heeren wandelen”. Bij de stemming over de toetreding van Nederland tot de NAVO waren beide Kamerleden afwezig (!?). Was de dreiging vanuit het Oosten te groot geworden voor een principiële houding.
Ook de Europese gemeenschappen hebben bij aanvang geen steun gekregen vanuit de SGP. „Wat zal de ruimte in zo’n verenigd Europa zijn voor het protestantisme, dat zo’n voorname factor was bij de wording van onze nationale zelfstandigheid. Zou er nog wel plaats zijn voor het Koninklijk Huis, dat de Heere God aan het hoofd van ons land heeft gesteld?” „Hebben daarvoor mensen als De Ruyter en Tromp hun leven toch niet in de waagschaal gesteld, dat ons land onder voogdij van grote mogendheden gesteld zou worden?” Ook hier geen enkel begrip voor de gewijzigde verhoudingen in de wereld, een naar binnen gerichte houding, gelinkt aan Bijbelse noties en een geromantiseerd beeld van het verleden. Die afwijzende houding klinkt nog steeds in SGP-kringen, zie ook het verkiezingsprogramma.
Dezelfde geluiden lees je terug in publicaties over het staatsrecht uit de 18e eeuw, toen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in een moeras van besluiteloosheid verviel, omdat geen van de zeven bereid bleek de macht te delen, laat staan over te dragen aan ‘Den Haag’ Schaalvergroting is onontkoombaar: de financiële crisis, het milieuvraagstuk, de vluchtelingenproblematiek, internationale machtsverhoudingen, ze maken intensieve samenwerking en overdracht van (delen) van soevereiniteit onvermijdelijk. Het kost politieke moed om die boodschap te brengen, in plaats van badinerend te spreken over een „Europese elite die niet in de gaten lijkt te hebben dat het maatschappelijk draagvlak voor het ‘project Europa’ er sinds de oprichting van de (...) EEG nog niet zo slecht heeft voorgestaan”. Als dit soort zinnen het populisme is dat Rutte bedoelt, kan ik hem moeilijk ongelijk geven. Dat geldt ook voor de zin in hetzelfde programma: „Vaak spreken zij met dubbele tong: EU-kritisch in hun nationale parlementen, maar ‘eurofiel’ in Brussel.” Zou het echt zo zijn dat onze regeringen graag de eigen politieke bevoegdheden aan Brussel overdragen, tenzij zij overtuigd zijn van de noodzaak daartoe, omdat de omvang van de mondiale problematiek de macht van de individuele lidstaten eenvoudig te boven gaat?
Islam
Laat ik beginnen met een ontnuchterende mededeling. Onlangs sprak ik op mijn werk een jonge moslim, een jongen van wie men in zijn eigen geloofsgemeenschap mogelijk zal zeggen dat hij een ”levende brief” is van Allah. We hadden het over de politiek. „Ik heb de stemwijzer ingevuld”, zo gaf hij aan. „En?” zo luidde mijn misschien te onbescheiden wedervraag. „Jezus leeft op nummer 1 en de SGP op nummer 2.”
In het huidige verkiezingsprogramma van de SGP staat: „Een fenomeen waar we de afgelopen jaren mee geconfronteerd werden is de massale immigratie van mensen die met name vanuit hun islamitische geloof en cultuur, vreemd, zo niet vijandig staan tegenover de Nederlandse rechtsstaat. Dat botst, vooral als dat zich uit in gedragingen die haaks staan op onze cultuur en wetten, zoals geweld, oproepen daartoe en antisemitisme (...).
Binnen de islam blijken haat en geweld welig te tieren. De afschrikwekkende kanten van de islam staan de afgelopen jaren vooral door het optreden van IS op het netvlies gebrand. Die werkelijkheid komt door terreuraanslagen wel héél dichtbij. Helaas zijn we daar de afgelopen jaren veelvuldig mee geconfronteerd. Met name jongeren lopen het risico om te radicaliseren.
De overheid mag, sterker nog, móet oog hebben voor het onderscheid dat er is tussen godsdiensten. Blind en onhistorisch gelijkheidsdenken doet geen recht aan de werkelijkheid. Islamitische praktijken die haaks staan op onze wetten worden niet getolereerd. Sharia moeten we hier natuurlijk al helemáál niet hebben.”
Zou mijn jonge medewerker zich herkennen in de voorgaande onderdelen van het verkiezingsprogramma, waarin een grotesk beeld wordt geschetst van de islam? Mogen we zo spreken over het geloof van vele van onze landgenoten, waarbij ze generaliserend over een kam worden geschoren vanwege de afkeurenswaardige daden van mensen in wie zij zich niet herkennen. Vergelijk het met wanneer christenen worden aangesproken op alle wandaden die onder de vlaggen van het christelijke Westen zijn gepleegd in de vorige eeuw, om ons tot dat nabije verleden nu maar te beperken. Blind en onhistorisch denken, inderdaad. Wie wind zaait, zal storm oogsten.
In de uitwerking van deze thematiek zin bepleit het programma ook nog een aantal concrete maatregelen:
„De overheid moet er óók op toezien dat het niet-reguliere islamitisch onderwijs geen broedplaats is van radicalisering.
Gebedsoproepen vanaf moskeeën moeten worden tegengegaan. Gebedsoproepen mogen niet worden gelijkgeschakeld met klokgelui, omdat deze oproepen het uitspreken van een geloofsbelijdenis bevatten.
Bij de bouw van moskeeën en minaretten mag van gemeenten verwacht worden dat ze de uitstraling op de publieke ruimte tot een minimum zullen beperken.
Wetgeving mag de overkomst van voorgangers en kerkelijke werkers vanuit zusterkerken in het buitenland alsook de financiering van (migranten)kerken in Nederland door bonafide buitenlandse organisaties of kerken niet belemmeren.”
Zolang de SGP artikel 36 van de NGB en de daarmee samenhangende onderdelen in het program van beginselen handhaaft, is er sprake van een principiële strijdigheid met de beginselen van de rechtsstaat. Je kunt voor jezelf geen voorrechten claimen die je de ander niet gunt. Dat klemt te meer als die ander ook een theïstische benadering heeft van het leven en de werkelijkheid in een omgeving die daar in afnemende mate begrip voor heeft. De oproep aan de overheid om zich intensief in te laten met de inhoud van enige godsdienst is overigens zeker niet zonder risico.
Slotsom
Ik keer terug naar de vraagstelling. Is de SGP populistisch? Het antwoord laat zich nu wel raden. Ja, de SGP is populistisch. Dat was in het verleden zo, dat is tot op heden zo, zij het dat het accent is veranderd en dat er in het optreden meer dan voorheen sprake is van voorzichtigheid en nuance. Dat in de laatste decennia ooit een van de Kamerleden van de SGP vanwege zijn taalgebruik tot de orde moest worden geroepen, is mij niet gebleken. Bij ds. Kersten en ds. Zandt kwam dat regelmatig voor. Sommige van de door hen gebezigde passages zijn buiten de Handelingen van de Kamer gehouden. De voormalige eerste minister H. Colijn verzuchtte eens dat ds. Kersten de communisten de baas was in het gebruik van opruiende teksten. De directe binding aan de Bijbel is gebleven, en daarmee het gevaar het Woord te laten buikspreken.
De onderliggende vraag intrigeert mij al jaren: Wat zijn de wezenlijke belangen (13*) die ten grondslag liggen aan de politieke keuzes die werden en worden gemaakt, zij het niet altijd door de partij als zodanig als wel binnen de achterban. ”Eigen volk eerst”, waar hebben we dat eerder gehoord? Het gekoketteer met nationale symbolen als de kleur oranje en een vlag in de vergaderzaal. De idolatrie rond het koningshuis en hun verwanten op andere Europese tronen. Het sterke accent op het liberale marktdenken, bijna alsof de ”invisible hand” (onzichtbare hand) een morele, Bijbelse dimensie betreft.
Ik heb de antwoorden niet. De vragen nopen echter tot grote voorzichtigheid. Een verklaring waarom een toen overwegend christelijke natie als Duitsland gevallen is voor Adolf Hitler, blijft verbijsterend. Hedendaagse ontwikkelingen in ”Gods own country”, de Verenigde Staten van Amerika, waar Bijbelgetrouwe christenen, ook uit onze eigen kringen, zich vrijwel kritiekloos achter Trump scharen: is zijn land en is zijn program dan echt zo gekleurd door het discipelschap, het burgerschap, het rentmeesterschap en het vreemdelingschap dat de Bijbel ons leert? (14*)
Toekomst
„Het ironische is dat de ruimte voor een authentiek gedefinieerde christelijk-sociale samenlevingsagenda, als uitnodigende confessie voor alle mensen en kringen in de samenleving, groter is dan ooit.” (15*)
Er is een boodschap voor de wereld, of die nu wordt gevonden in de oudtestamentische begrippen als het jubeljaar, in de vrolijke zangen van bevrijding in de Psalmen, in de Bergrede of in het begrip ”agapè” (liefde in Bijbelse zin) als kracht. Die boodschap „roept een gemeenschap in het leven en nodigt ieder mens met de individuele eigenheid uit tot participatie op voet van gelijkwaardigheid, omdat ieder mens, ongeacht achtergrond, nationaliteit, geloof en geaardheid, beelddrager Gods is.” (16*)
Dat is geen gemakkelijke opgave. De uitdagingen waar de komende generaties voor staan, zijn immens. Denk slechts aan de steeds verder gaande onthulling van het geheim van het leven zelf, zowel in zijn beginstadium als bij het levenseinde. (17*)
Liever geen grote woorden meer, maar wel steeds biddend inspiratie zoeken in de God Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is. Deze, Die een Heere van de hemel en van de aarde is, woont niet in tempels die met handen gemaakt zijn. Hij wordt ook door mensenhanden niet gediend, alsof Hij iets nodig heeft, omdat Hij Zelf aan allen het leven, de adem en alle dingen geeft. En Hij maakte uit één bloed heel het menselijke geslacht, om op heel de aardbodem te wonen; en Hij heeft de hun van tevoren toegemeten tijden bepaald, en de grenzen van hun woongebied, opdat zij de Heere zouden zoeken, of zij Hem misschien al tastend zouden mogen vinden, hoewel Hij niet ver is van ieder van ons. Want in Hem leven wij, en bewegen wij ons, en bestaan wij; zoals ook enkele van uw dichters gezegd hebben: Want wij zijn ook van Zijn geslacht.
Kan dat, dat tastend zoeken naar de wil van God, kan dat ook in de politiek, waar vuile handen maken vrijwel onvermijdelijk is. Ja, in geloof kan dat, al zullen de leidslieden, als eenmaal de hogepriester Jozua, niet dan in vuile klederen voor Hem staan.
Zo stond ook Abraham Lincoln op het bordes van het Capitool in Washington, toen hij in 1865 zijn tweede inaugurele rede uitsprak. Pennsylvania Avenue was door langdurige regenval in een modderpoel veranderd. De toehoorders stonden in de blubber, besmeurde voeten, vieze jaspanden. De burgeroorlog liep op zijn eind. Aan de nederlaag van het Zuiden kon geen twijfel meer bestaan.
Je zou een zegevierende president verwachten bij de aanvang van zijn tweede termijn, hij die aan de „goede kant van de geschiedenis” stond. Hij die de Unie had gered en met zijn Emancipation Declaration voor eens en altijd een einde had gemaakt aan de lijdensweg van miljoenen zwarte slaven.
In plaats van overwinningsgeschal hield hij een korte toespraak. Ik heb de rede volledig opgenomen in mijn tekst. Voor dit moment geef ik alleen de relevante passage weer. (18*)
„One-eighth of the whole population were colored slaves, not distributed generally over the Union, but localized in the southern part of it. These slaves constituted a peculiar and powerful interest. All knew that this interest was somehow the cause of the war. To strengthen, perpetuate, and extend this interest was the object for which the insurgents would rend the Union even by war, while the Government claimed no right to do more than to restrict the territorial enlargement of it. Neither party expected for the war the magnitude or the duration which it has already attained. Neither anticipated that the cause of the conflict might cease with or even before the conflict itself should cease. Each looked for an easier triumph, and a result less fundamental and astounding. Both read the same Bible and pray to the same God, and each invokes His aid against the other. It may seem strange that any men should dare to ask a just God’s assistance in wringing their bread from the sweat of other men’s faces, but let us judge not, that we be not judged. The prayers of both could not be answered. That of neither has been answered fully.
The Almighty has His own purposes. ‘Woe unto the world because of offenses; for it must needs be that offenses come, but woe to that man by whom the offense cometh.’
If we shall suppose that American slavery is one of those offenses which, in the providence of God, must needs come, but which, having continued through His appointed time, He now wills to remove, and that He gives to both North and South this terrible war as the woe due to those by whom the offense came, shall we discern therein any departure from those divine attributes which the believers in a living God always ascribe to Him? Fondly do we hope, fervently do we pray, that this mighty scourge of war may speedily pass away. Yet, if God wills that it continue until all the wealth piled by the bondsman’s two hundred and fifty years of unrequited toil shall be sunk, and until every drop of blood drawn with the lash shall be paid by another drawn with the sword, as was said three thousand years ago, so still it must be said ‘the judgments of the Lord are true and righteous altogether’.” (19*)
Uiteindelijk ligt het leven niet in de handen van ons, de mensen, maar van de Schepper, onze God.
Noten:
1. Gerard Vroegindeweij en Jakko Gunst, ‘Rutte vindt Van der Staaij in debat ‘tikje populistisch’’, Reformatorisch Dagblad, 25 februari 2017.
2. Addy de Jong, ‘Van der Staaij: Wonder dat we dit jubileum mogen vieren’, Reformatorisch Dagblad, 16 april 2018.
3. Antwoord van ene A.W.M. op de vraag ‘Wat is populisme en wat is een populist?’ op een internetforum, 25 juli 2009; geraadpleegd 27 oktober 2018.
4. Wim Fieret, Politiek bij een geopende Bijbel: SGP 100 jaar (Houten 2018); Hans Vollaard en Gerrit Voerman (red.), Mannen van Gods Woord: de Staatkundig Gereformeerde Partij 1918-2018 (Hilversum 2018). Ik raadpleegde onder meer ook: W. Fieret, De Staatkundig Gereformeerde Partij 1918-1948 (Houten 1990); A.A. van der Schans, Kuyper en Kersten: ijveraars voor herkerstening van onze samenleving (Leiden 1992); J. Mulder (red.), Van goedertierenheid en trouw: 75 jaar Staatkundig Gereformeerde Partij: 1918-1993 (Houten 1993).
5. Selectieve verontwaardiging, soms onverholen racisme. Als jonge leraar geschiedenis op de Driestar werd mij te verstaan gegeven dat het niet de bedoeling was dat ik deze thematiek kritisch voor het voetlicht zou brengen. Is er ooit schuld beleden, zoals progressief Nederland na de val van de Muur hun naïeve vooruitgangsgeloof is ingewreven? Of moeten we de passage in het verkiezingsprogramma 2017-2021 als zodanig lezen, waarin wordt vermeld: ‘Ruim 25 jaar na het einde van het afkeurenswaardige apartheidssysteem zien we in Zuid-Afrika nieuwe vormen van ongelijkheid en achterstelling ontstaan’, een zin die wordt gevolgd door het subtiele, zo niet suggestieve: ‘Nederland dient bij de Zuid-Afrikaanse regering aan te dringen op het verbeteren van de rechtsstaat en het bestrijden van systematisch geweld tegen bijvoorbeeld blanken.’
6. J. Douma, P.F. Maas en A. Moerkerken, Polio: een gesprek hervat (Kampen 1994). De commissie werd door de regering ingesteld om dialoog over poliovaccinatie op gang te brengen.
7. De gedachte is ontleend aan J. Prij, ‘Confessionele partijen maken God te klein’, Zicht 4/04 (2011) 14- 21.
8. Aldus Fred van Lieburg in: Vollaard en Voerman, Mannen van Gods Woord, 35.
9. Herbert Butterfield, De God der geschiedenis (Amsterdam 1966), 49.
10. Ook op dit punt werd binnen de kringen van de SGP aanvankelijk, en mogelijk nog steeds wel, afwijzend gereageerd. Een product van het verlichtingsdenken: kunnen we Bijbels gezien wel spreken van bepaalde mensenrechten? Is het niet zo dat een mens geen rechten meer bezit ten gevolge van de zondeval. Er zijn daarom ook geen mensenrechten dan diegene die herleid kunnen worden tot Gods wet. Aldus de redenatie van dr. C.S.L. Janse in ‘De rechten van de mens, een politiek historische verkenning’, Zicht 4 (1978) 9-15. ‘Daarmee vervalt het stakingsrecht dat door velen ook als één van de rechten van de mens wordt gezien. Daarmee vervalt ook de vrijheid van meningsuiting, voor zover het daarbij gaat om pornografie en revolutionaire en goddeloze propaganda.’ De klassieke benadering van niet-neutrale overheid.
11. Het geweten los van een transcendente bron en binding zonder meer wantrouwen, je komt het in SGP-publicaties rond een begrip als volkssoevereiniteit geregeld tegen. Dat humanisten bepaalde onderdelen van de christelijke erfenis als voor hen te knellend bestrijden, wil nog niet zeggen dat zij fundamenteel anders denken over goed en kwaad, al is het dan niet in de private sfeer, in ieder geval in het publieke domein. Geldt dat niet alle mensen, of je daar nu een natuurrechtelijke basis voor zoekt, of het relateert in wat God in het hart van de mens hart heeft gelegd (‘omdat wat van God gekend kan worden, hun bekend is’, Romeinen 1:19). Is er niet sprake van een immanente redelijkheid in de mens als beelddrager van God, zoals in het heelal Gods vingerafdruk is te zien in de taal van de natuurwetten? Zie in dit verband in zekere zin de neerslag van het voorgaande in de preambule van het Handvest van de Verenigde Naties en de verschillende verklaringen voor de rechten van de mens, die in essentie wel zijn samen te vatten in één zin: ‘heb uw naaste lief als uzelf’. Dat in de afweging die rechten kunnen botsen, is inherent aan ieder recht en aan iedere vrijheid, mooi te illustreren bij twee voor zichzelf sprekend adagia: ‘the freedom to move your hands is limited by the distance of your neighbours nose’ (oorsprong onbekend, negentiende eeuw) en ‘the most stringent protection of free speech would not protect a man in falsely shouting fire in a theatre and causing a panic’ (Justice Oliver Wendell Holmes, Jr., 1919).
12. Ik val dr. A.J. Kunz volledig bij als hij bepleit dat burgerschapsvorming ook een taak is van de kerk, zie Reformatorisch Dagblad, 20 oktober 2018.
13. Zonder Karl Marx tot gids te willen verheffen: wordt de bovenbouw, ons denken en cultuur, niet toch deels bepaald door de onderbouw, dit laatste in de zin van onze materiële en emotionele behoeften? Het ‘man ist, was man ißt’? Onze zondigheid, onze zelfzucht, eigengerechtigheid, of samengevat ons ego is zo medebepalend voor ons handelen, ook als we ons er niet van bewust zijn en zelfs als we met de beste intenties denken te handelen.
14. Zie J. Schipper en J.J. Polderman, ‘Niet het individu, maar relaties. Bijbelse visie op economie’, Reformatorisch Dagblad, 16 oktober 2011.
15. Prij, ‘Confessionele partijen maken God te klein’, zie noot 7.
16. Oecumene-lezing van Govert Buijs, 18 januari 2008, aangehaald door Prij, ‘Confessionele partijen maken God te klein’.
17. Het zal blijken, de casuïstiek is veel weerbarstiger dan kan worden opgelost met een eenvoudig schema van goed en kwaad. ‘Want in veel wijsheid zit veel verdriet; wie kennis vermeerdert, vermeerdert leed’, Prediker 1:18.
18. Abraham Lincoln, Second Inaugural Address, 4 maart 1865. Op 15 april 1865 werd Lincoln vermoord door een radicaal uit de zuidelijke staten, John Wilkes Booth.
19. Een Nederlandse vertaling is hier te vinden.
De auteur is rechter bij de Rechtbank Gelderland. Hij hield deze Tweede Biblebelt Lezing op de studiedag van het Dutch Bible Belt Network op 2 november in Dordrecht.