Vijf mensen vertelden in de afgelopen weken in het Reformatorisch Dagblad hoe zij (opnieuw) de weg naar de kerk vonden en hoe anderen hen daarbij de weg wezen. Ds. Jan Wessels en oud-evangelist Gerrit Baan gaan tot slot in op de missionaire lessen die getrokken zijn. Hoe kunnen reformatorische christenen in hun eigen omgeving getuige zijn?
Baan, die tot aan zijn recente pensionering werkzaam was als evangelist en landelijk toeruster binnen de Gereformeerde Gemeenten, stemde van harte in met het interviewverzoek, zegt hij in Bistrot Centraal, een restaurant boven in de stationshal van Utrecht Centraal. Toch voelt hij ook een lichte schroom bij de publicatie van de bekeringsverhalen, huiverig als hij is voor „Storyachtig gedoe.” Mensen stellen zich kwetsbaar op, daar moet je integer mee omgaan, vindt hij.
„Maar gaat die schroom er onder ons niet langzamerhand wat af, Gerrit?” vraagt ds. Wessels zich hardop af. „Juist dit soort getuigenissen laten ons zien: God werkt nog steeds, ook in deze tijd. Ik denk dat veel mensen behoefte hebben aan zulke positieve getuigenissen.”
Ds. Wessels is verbonden aan de christelijke gereformeerde Bethelkerk in Veenendaal en directeur van zendingsnetwerkorganisatie Faith2Share. In de jaren negentig, zegt hij, was de stemming somber. „In de Christelijke Gereformeerde Kerken leefde de gedachte: we houden het niet meer. Er gingen zo veel mensen weg. Maar toen kwam de pioniersbeweging op en zagen we dat het mogelijk was om als kerk aanwezig te zijn op plekken waarvan we dachten dat christenen daar een uitstervend ras waren. Dat heeft een geweldige impuls gegeven aan de gemeente. Dáár moeten we op insteken. Soms kreeg dat iets managementachtigs. Zo van: we gaan het wel even doen. Nou, zo werkt het dus niet, daar kwamen we ook achter.”
Baan: „Het evangelisatiewerk is in onze gemeenten na de oorlog op gang gekomen. Er werden verschillende posten gesticht en een evangelist sloot daar aan bij mensen die nog graag de bevindelijke waarheid wilden horen. Eind jaren negentig ging er een wissel om. We kregen oog voor de grote steden, beseften dat daar het zendingsveld lag. Je zag dat er in de gemeenten iets op gang kwam. Tegelijk waren er mensen die zeiden: „Als de Heere in Amsterdam de kandelaar wegneemt, wat kunnen jullie dan nog beginnen?””
Zulke opmerkingen benamen de evangelist soms alle moed. „Daar liep ik dan, op mijn tandvlees, tussen de rinkelende trams. Trapje op, trapje af de huizen langs. Maar de Heere liet zien dat Zijn werk doorgaat. ’s Zondags zitten er nu tussen de zestig en de zeventig mensen in de samenkomsten van Bij Simon de Looier. Dan denk je: hoe is dat mogelijk?”
Ds. Wessels: „Een bepaalde groep ziet kerkverlating als Gods oordeel. Ik geloof echter niet dat God de kandelaar heeft weggenomen uit Nederland. Ik geloof het gewoon niet. God laat niet los wat Hij begon.”
Baan: „Gaat dan heen… Die opdracht is er voor alle eeuwen. Als de Heere een opdracht geeft, geeft Hij ook een belofte. „Want Mij is gegeven alle macht.” Daarom kan ik evenmin zeggen dat de kandelaar is weggenomen.”
Velen zagen zending en evangelisatie als een taak voor een apart groepje mensen. Verandert dat?
Ds. Wessels: „Ja, en dat is precies waar kerken vandaag mee worstelen. Hoe kunnen we anderen bereiken? Als je denkt dat mensen naar jou toe moeten komen, zie je weinig resultaat. Ik ben opgegroeid in Middelharnis en heb daar nooit meegemaakt dat een volwassene de doop ontving. In het laatste interview van de serie las ik dat een vrouw haar collega adviseerde eens in de kerk te gaan luisteren. Zo werkt het dus. Zoals Filippus zijn vriend Nathanaël bij Jezus bracht. Kom en zie. Vervolgens zet het Woord mensen in beweging.”
Baan: „Dat is de middellijke weg die de Heere wil gebruiken.”
Ds. Wessels: „Wat als een rode draad door de interviews loopt, is dat verandering begint door relaties. Eigenlijk moet je zeggen: God doet het, maar Hij maakt gebruik van relaties waarin mensen laten zien wie de Heere Jezus voor hen is. Dát trekt mensen de drempel over. Ze komen in een gemeenschap terecht, ze ontdekken: hé, hier gebeurt iets, hier is God aan het werk. Ik ben ervan overtuigd dat we het missionaire werk te veel geïnstitutionaliseerd hebben. De winst van pioniersplekken is dat ze laten zien dat je het Evangelie kunt delen door er gewoon te zijn.”
Reformatorische christenen staan niet bekend om hun missionaire gedrevenheid. Hoe komt dat?
Baan: „Soms zijn mensen bang om relaties aan te gaan. De wereld kan zo bedreigend overkomen. Maar de wereld leeft ook in ons hart. De grens tussen kerk en wereld is niet de kerkdeur. In Alkmaar wilden we iets betekenen voor mensen in een achterstandssituatie. Dat heeft onder meer geleid tot activiteiten voor kinderen op woensdagmiddag en tot taal- en naailessen voor immigranten.”
Ds. Wessels: „Zo sla je bruggen naar het leven van anderen. Als je dat niet doet, kun je preken als Brugman, maar dat gaat je niet helpen. Ik denk dat de kerk mensen niet op een goede manier heeft toegerust om als christen in de wereld te staan. Probeer maar gewoon licht te verspreiden, daar waar je bent. Je hoeft er niet per se voor in een inloophuis te zitten. Daar bereiken we ook maar een kleine groep mensen. Er is zo veel meer nodig. Preken zijn daar nu niet op gericht. In de kerk moet het mooi zijn, leuk voor de kinderen, maar wat hebben mensen daar aan als ze midden in de week met een collega praten die het niet meer ziet zitten?”
Baan: „De Heere bouwt Zijn koninkrijk binnen de gemeente. Er lopen veel heidenen rond met een gedoopt voorhoofd. In mijn werk heb ik gezien dat de Heere juist hen terugroept, soms pas twee, drie generaties later. Vooral naar hen moeten we uitgaan.”
Ds. Wessels: „Maar Gerrit, de moeilijkheid is dat er nog steeds meer mensen uit reformatorische kerken vertrekken dan er bij komen. Ouders en grootouders worstelen met het feit dat hun kinderen en kleinkinderen niet meer willen. Ze bidden tegen de klippen op, maar weten niet hoe ze het gesprek aan moeten gaan. Evangelisatie begint in de kerk. Iedere nieuwe generatie moet het Evangelie horen. Hoe help je de verschillende generaties met elkaar in gesprek te komen?”
Baan: „Herkenbaar. Hoeveel mailtjes ik niet heb gehad in mijn tijd als landelijk toeruster. Onze Jan heeft verkering met een onkerkelijk meisje, wat moet ik daarmee? Laten we dat eerst eens benoemen. Ik denk daarnaast ook aan de contacten met hoogopgeleiden.”
Ds. Wessels: „Voor een deel weet de kerk hoogopgeleiden te bereiken. Tegelijk blijft dit een worsteling. Ik zie het in mijn eigen gezin. Twee van onze kinderen studeerden in Delft. Ik zeg niet dat ze niet geloven, maar de kerk kwam zo ontzettend ver van hen af te staan en beantwoordt zo weinig van hun vragen, dat je hen er maar moeilijk van kunt overtuigen dat ze iets verliezen als ze daar niet meer komen. Het gebeurt om ons heen. Die nood moet je voelen, en benoemen.”
Wat kan de kerk doen?
„Gebed is een belangrijk punt. Op de kansel probeer ik open te zijn over mijn worsteling en verdriet. In mijn preken ben ik er de laatste jaren sterk mee bezig hoe ik mensen kan bemoedigen die murw zijn geslagen door de harde werkelijkheid en de afbraak om hen heen.”
Baan: „Als kerken dienend bezig zijn in de barbarij van het hedendaagse individualisme, merken mensen dat. Vaak hoorden wij de vraag: waarom doen jullie dit? Geef gemeenteleden een taak.”
Moet een kerk volop in de samenleving participeren of juist bij haar kerntaken blijven: prediking, catechese, pastoraat?
Ds. Wessels: „Zijn dat wel de kerntaken van de kerk? Is de hoofdtaak van de kerk niet om licht der wereld te zijn? Prediking in de kerkdienst, catechese en pastoraat aan gemeenteleden horen dat doel te dienen, maar zijn alleen naar binnen gericht. Ik geloof namelijk niet dat de kerk er is voor zichzelf, maar dat zij er is voor de wereld. Zij is het instrument in Gods hand om de zondige wereld –in, maar vooral ook buiten de kerk– te bereiken met het Evangelie van liefde en genade. We hebben het licht te veel onder de korenmaat laten staan. God houdt Zijn kerk in stand, dat hoeven wij niet te doen.”
Baan: „De Bijbelse opdracht maakt ons verantwoordelijk. Opdat de Vader verheerlijkt wordt.”
Ds. Wessels: „Precies. „Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken.””
Er wordt wel gezegd dat de boodschap van zonde en genade niet meer aansluit bij de vragen waar mensen in onze tijd mee zitten.
Baan: „Laten we altijd met twee woorden spreken, over zonde en genade. Die boodschap blijft confronterend, maar het is onze verantwoordelijkheid die eerlijk te brengen.”
Ds. Wessels: „De vraag is waar op dit moment de nood van de mensen ligt. Wij zijn van een schuldcultuur –waarin de nadruk ligt op fouten maken– naar een schaamtecultuur gegaan, waarin het aantal likes op Facebook je populariteit uitmaakt. Hoe lijd ik geen gezichtsverlies, hoe houd ik mijn status hoog? Als je over zonde begint, zeggen mensen: „Ik vind dat ik het best goed doe.””
Baan: „Maar uiteindelijk ontkom je toch niet aan de confrontatie. Er moet iets van een ontmaskering zijn, al is het natuurlijk de Heilige Geest Die mensen aan hun zonde ontdekt. De Heere vraagt ons: Hoe sta je tegenover Mij, je Schepper? Welk beeld heb je van Mij? Dan blijkt dat er iets mis is.”
Ds. Wessels: „Het gaat erom hoe je mensen benadert. Uiteindelijk moet je mensen aan de voeten van God brengen. En dan gaan ze ook zien dat ze verkeerd zijn.”
Stelling: Hoe meer christenen van God verwachten, hoe meer mensen Hij aan de gemeente toevoegt.
Ds. Wessels: „Inderdaad is er een sfeer ontstaan waarin we het niet meer van God verwachten. Terwijl we iedere zondag uitspreken dat God niet loslaat wat Zijn hand begon.”
Baan: „De stelling is waar, maar het gaat niet automatisch. In het Koninkrijk van God laat zich niets plannen. Dat maakt afhankelijk.”
Ds. Wessels: „Tegen mensen die worstelen, zou ik willen zeggen: verwacht het van God. Ga niet krampachtig bedenken wat je anders had moeten doen. Houd de relatie warm, probeer te laten zien wat het Evangelie en de kerk voor jou betekenen. En je mag ook best eens tegen mensen zeggen dat je voor hen bidt.”