Arbeidsbeperkte heeft het niet gemakkelijk
Ondanks een sterk aantrekkende arbeidsmarkt valt het voor mensen met een arbeidsbeperking niet mee om een baan(tje) te vinden. Annette Baan (33) uit Rijssen kan erover meepraten. „Je wilt graag, maar wordt niet toegelaten.”
In de woonkamer van haar ouders vertelt de inwoonster van Rijssen over haar ervaringen met werkgevers en de onmogelijkheden waar ze in de voorbije jaren op stuitte. Een relaas vol teleurstellingen, afwijzingen en gewekte verwachtingen. Ondanks alles geeft ze de moed niet op. „Natuurlijk worstel ik weleens met opstandige gevoelens en moedeloosheid, maar ik ben niet het type dat bij de pakken gaat neerzitten.”
De Rijssense heeft geen diploma’s, maar is bedreven op een computer, beheerst programma’s zoals Word en Excel uitstekend, is sociaal vaardig en in het bezit van rijbewijs en eigen auto. „Toch denk ik dat veel mensen te hoge verwachtingen van me hebben. Een hoge werkdruk kan ik niet aan.”
Spasme
Op jonge leeftijd kwam ze in een rolstoel. „Dat heeft te maken met spasme in mijn benen en daardoor heb ik spierverkortingen. Regelmatig zijn die spieren verlengd, maar de mogelijkheden zijn nu wel zo’n beetje uitgeput. Vroeger kon ik nog hele stukken lopen, nu beperkt zich dat vooral tot korte eindjes in huis. Dit komt door steeds meer krachtverlies.”
Ze heeft daarnaast een licht verstandelijke beperking, geeft ze aan. „Vooral werkdruk vind ik lastig. Maar niemand ziet of merkt het aan me, zo krijg ik vaak te horen. Daarom snappen veel mensen om me heen het niet dat het me niet lukt om aan de slag te gaan.”
Als kleuter viel ze al buiten de boot. De basisschool bleek niet haalbaar en Baan volgde het speciaal onderwijs. „Van m’n 14e tot m’n 17e jaar heb ik in Kampen en ook in Zwolle praktijkonderwijs gevolgd.”
Haar eerste stage was in woon-zorgcomplex Maranatha in haar woonplaats. „Ik heb er gewerkt achter de receptie, klanten geholpen en de telefoon beantwoord.”
Het fikse werktempo in de zorg leidde ertoe dat de stage niet werd omgezet in een vaste werkplek. „Toen kwam ik bij De Molenhoek. Daar was ik opnieuw receptioniste en telefoniste. Ik heb daarvoor een basiscursus gevolgd. Andere taken zijn het invoeren van gegevens in de computer en het opnemen van bestellingen voor de bakkerij. Vooral het contact met mensen vind ik erg leuk. Gaandeweg was er minder werk bij de receptie en ben ik administratief werk gaan doen. Daarnaast was ik de afgelopen jaren verantwoordelijk voor een krantje van het dagactiviteitencentrum.”
Geen voldoening
Annette Baan was de afgelopen tijd wekelijks twintig uur op De Molenhoek te vinden. „Verspreid over vier dagdelen. Dan heb ik nog een volle dag vrij. Dat is prima vol te houden.”
Toch gaven de bezigheden, waaraan ze geen hekel heeft, haar op een bepaalde moment te weinig voldoening. „Je blijft deelneemster in plaats van werknemer. Ik miste de uitdaging. Ik heb beperkingen, maar kan meer.”
Een poging om in 2015 via re-integratiebureau Talenta wat anders te vinden, mislukte. „Ik had volgens de letter van de wet te weinig arbeidsvermogen en moest om aan een traject te kunnen deelnemen 5 tot 10 procent van mijn Wajonguitkering inleveren. Dat was onmogelijk. Dan had ik mijn autootje moeten verkopen.”
Omdat ze hoe dan ook aan het arbeidsproces wenste deel te nemen, begon ze zelf werkgevers te benaderen voor een stage. „Uiteindelijk lukte het me om bij Heutink, een bedrijf in onderwijsmaterialen, een plek te krijgen. Dat was in mei 2016. De balie was geen optie, omdat die met een rolstoel niet bereikbaar was. In een kantoor in de loods waarin orders werden gepickt, keek ik de facturen na. Twee halve dagen per week. Een erg leuke tijd, hoewel ik in het begin wel moest wennen. De Molenhoek was heel beschermd, bij Heutink zat ik de hele dag bij radiomuziek. De collega’s waren fijne mensen, ze wilden alles voor me doen.”
In het najaar werd de stage beëindigd. „Er kwam een nieuw computersysteem en de mogelijkheid om me in te werken en te begeleiden was er niet. Helaas. Maar ik had aan het bedrijfsleven geproefd en wilde verder. Toen ben ik weer brieven gaan schrijven.”
Te hoge verwachtingen
Het resultaat viel niet mee. „Als je al een bedankje kreeg, liep het in een eerste gesprek spaak op het gebrek aan mogelijkheden om me te begeleiden.” Ze schat dat ze wel een stuk of dertig brieven de deur heeft doen uitgaan. „De meeste naar bedrijven in Rijssen. Soms iets daarbuiten. Op zich maakte het me niet uit waar het is, als de reistijd maar niet te lang wordt.”
Vorig jaar werd een stage bij de Fruytier scholengemeenschap geen succes. „De verwachtingen waren duidelijk te hooggespannen. Er werd me aanvankelijk zelfs voorgespiegeld dat ik iemand gedeeltelijk kon vervangen tijdens een zwangerschapsverlof. De werkdruk was echter af en toe veel te hoog.”
De afgelopen maanden is ze opnieuw in gesprek gegaan met Talenta en het UWV over re-integratie. „Dan maar een stukje van mijn uitkering inleveren, dacht ik. Toen kwam er het verrassende bericht van het UVW dat ze de beschikking hebben over een potje dat me een jaar werk met behoud van indicatie garandeert. We hebben de voorbije weken hard gezocht en voor een proefperiode een plek gevonden op een reformatorische school, hier in Rijssen.”
Jaloers
Als ze terugblikt, ziet ze wel medeleven, maar desondanks toch maar weinig echt begrip. Ze is weleens opstandig. „Dan komen de waaromvragen, ook over mijn beperkingen. Er zijn momenten dat ik jaloers ben op mensen die alles kunnen. Aan de andere kant besef ik dat God mij deze weg heeft opgelegd. Ik geloof dat Hij voor me zorgt, en dat geeft houvast om vol te houden.”
Geen plek voor arbeidsbeperkte
Na twee jaar zoeken heeft 80 procent van de arbeidsbeperkten die op de wachtlijst stonden voor de sociale werkplaats nog steeds geen werk. Van de relatief kleine groep die wel werk vond, doet de helft dat met behoud van een uitkering. Dat blijkt uit cijfers van de Inspectie SWZ die staatssecretaris Van Ark onlangs naar de Kamer stuurde.
Arbeidsbeperkten die voorheen op sociale werkplaatsen terechtkonden, moeten sinds de invoering van de Participatiewet, nu drie jaar geleden, werk vinden bij een reguliere werkgever. De gemeenten hebben daarbij de regie. Werkgevers en overheden hebben in een banenplan afgesproken werk te gaan creëren voor 125.000 mensen met een arbeidsbeperking. Daarvan is tot op heden weinig terechtgekomen, ondanks een florerende economie.
Wat zijn de oorzaken? Een werkzoekende, een werkgever en een jobcoach brengen de problemen in kaart.
Kees Verrips: „Bijbel spreekt niet over IQ”
Kees Verrips is met zijn vrouw eigenaar van De Werkbij, een imkerij in Veenendaal en een winkel in Emst. In Veenendaal werken zes mensen met een beperking.
Hij heeft een hekel aan het etiket dat deze mensen krijgen opgeplakt. „We spreken over mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, maar dat is een verkeerde omschrijving. Alleen dat al zet hen echt op afstand.” De imker-ondernemer, ooit werkzaam in het speciaal onderwijs, bekritiseert de waardering voor intelligentie. „Bij een hoger IQ word je hoger gewaardeerd, bij een lager IQ minder of helemaal niet. Ik tref dat nergens in de Bijbel aan. Ook in de reformatorische gezindte wordt daar verkeerd mee omgegaan.”
In 2009 nam hij in Rhenen een imkerij over. Het sterk gegroeide bedrijf is later verplaatst naar een industrieterrein in Veenendaal, waar tal van werkzaamheden worden uitgevoerd door mensen die op andere plaatsen maar moeilijk aan de slag konden. Verrips maakt zich sterk voor „echt contact” met anderen, zonder daarbij te rekenen met het intellect. „Het begint met liefde tot elkaar. Dat kan alleen door je nederig op te stellen.”
Het hoofdprobleem is volgens Verrips dat mensen al snel in staat worden geacht volledig mee te doen. „Daar wordt in de calculatie van uitgegaan en dan lukt het natuurlijk niet.”
Hij heeft op dit moment te maken met vijf mensen met een Wajonguitkering onder het oude regiem en eentje die in de ‘nieuwe’ Wajong valt. „In het laatste geval moet je om de tafel met een vertegenwoordiger van de gemeente. Continuïteit is niet gewaarborgd en je merkt dat de deskundigheid daar nog in ontwikkeling is.”
Toen hij begon met de imkerij na een loopbaan als docent, coach en basisschoolleerkracht, werkte hij samen met zijn compagnon en zijn echtgenote, die nu nog enkele dagen in de winkel in Emst staat. „Al spoedig kwam via het speciaal onderwijs in Ede de vraag of we een stagiair konden plaatsen. Dat was Richard, die is er nog steeds. Toen kwam Margaretha. Zij werkt ook nog steeds bij ons. Ze hebben een Wajonguitkering en wij krijgen loondispensatie. Maar als die subsidie –zoals je die dispensatie ook kunt noemen– wegvalt, moet je proberen de arbeidsovereenkomst voort te zetten.”
Dat gebeurt te weinig, vindt hij. „Over het algemeen zijn werkgevers alleen thuis zolang er voor een arbeidsplaats geld beschikbaar is. Dan wordt er iemand geheel of gedeeltelijk in dienst genomen en noemen we dat maatschappelijk verantwoord ondernemen.”
Helemaal zonder subsidie zou het niet gaan, geeft hij toe. „De verhouding tussen werknemers met en zonder subsidie is bij ons ongeveer fiftyfifty. We kunnen met dit bedrijf rondkomen. Maar meer hoeft ook niet.”
Henriëtte van den Brink: „Er zijn vacatures genoeg”
Er zijn op dit moment vacatures genoeg. Volgens jobcoach Henriëtte van den Brink van Talenta Samen Werken (jobcoaching en re-integratie) zien niet alle werkgevers het echter zitten om mensen met een arbeidsbeperking een serieuze kans te geven. Of ze zijn niet bekend met de regelgeving vanuit de overheid.
Van den Brink zit al meer dan tien jaar in het vak en heeft voor Talenta de regio noordoost en een deel van Flevoland onder haar hoede. De invoering van de Participatiewet, drie jaar geleden, bracht alle jongeren met beperkingen op het gebied van arbeid naar de gemeenten. De Wajong voor jongeren onderging in 2010 al een eerste verandering, toen het begrip arbeidsvermogen werd ingevoerd. Sinds 1 januari 2015 vallen de jongeren met een arbeidsbeperking onder de zogenaamde doelgroepverklaring. „De Wajong is er alleen nog voor jongeren die geen echte werkmogelijkheden hebben. Alle anderen hebben nu te maken met banenafspraken van de gemeenten. Slechts een enkeling komt nog in aanmerking voor een beschutte werkplek bij een van de socialewerkplaatsbedrijven.”
Bedrijven krijgen een deel van de loonkosten aangevuld, afhankelijk van wat iemands loonwaarde is. Was het tijdens de jaren van de economische crisis hard ploeteren, nu zijn er vacatures genoeg, zegt Van den Brink. „Maar het maken van een juiste match is maatwerk. Het mooiste is wanneer je direct vanuit het praktijkonderwijs een baan kunt invullen. Je hebt dan wel een maatschappelijk betrokken en sociale ondernemer nodig. Vaak hebben de schoolverlaters of werkzoekenden cognitieve en psychische beperkingen en is begeleiding op maat onontbeerlijk. Druk uitoefenen is funest. Bij een bedrijf waar bijvoorbeeld een duidelijke structuur ontbreekt, kun je iemand die gebaat is bij duidelijkheid en structuur niet aan de slag laten gaan. Het hangt sterk af van de werkzoekende.”
Soms wordt er samen met werkgever een baan gecreëerd. Er wordt dan een functie op maat gemaakt. „Een werkgever zoekt altijd naar meerwaarde.” Maar alleen daarvoor moet je het niet doen, vindt ze. „Maatschappelijk verantwoord ondernemen is niet alleen een uithangbordje.”
Het gaat niet altijd van harte. „We zijn geen sociale werkplaats, hoor je dan. Aan de andere kant kom je ook werkgevers tegen die iemand een kans willen geven. Als iemand wil werken, kunnen we vaak een proefplaatsing regelen, gevolgd door een tijdelijk en regelmatig zelfs een vast contract.”
Er is een aantal Wajongeren dat aangeeft „niet voor niks te willen werken”, weet Van den Brink. „In de nieuwe regeling hebben zij een re-integratieverplichting. Stimuleren werkt echter altijd beter dan sanctioneren.”