In 1892 telden de Christelijke Gereformeerde Kerken nog maar drie gemeenten. Die bestonden vorig jaar 125 jaar. Dit jaren vieren vijftien gemeenten dat jubileum. Over een kerkverband dat maar langzaam op gang kwam.
Het documentatiecentrum van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) te Veenendaal staat vol met ongeveer 80 meter archiefdozen en allerlei andere spullen uit vroeger tijd. Daartussen bevindt zich onder andere het oude psalmbord van de christelijke gereformeerde kerk van Teuge. Beheerder Jan Noorlandt en medewerker Machiel Vennik geven een toelichting op het feit dat dit jaar veel christelijke gereformeerde kerken 125 jaar bestaan.
Abraham Kuyper was eind negentiende eeuw de grote man in gereformeerde kringen. Hij was de motor achter de Doleantie, de afsplitsing van de Nederlandse Hervormde Kerk in 1886. Deze dolerende kerken gingen in 1892 samen met de Christelijke Gereformeerde Kerken, die ontstaan waren na de Afscheiding in 1834.
„Bij de vereniging in 1892 gingen slechts drie kerken niet mee,” zegt Noorlandt. „Teuge, Zierikzee en Noordeloos. Zij vormden de eerste kerken van ons kerkverband. Maar er waren wel meer gemeenten en vooral individuele leden die bezwaar hadden tegen de vereniging.”
Die bezwaren richtten zich de eerste jaren ook tegen de gevolgde procedure. „Nogal wat gemeenten die zich in de begintijd bij de Christelijke Gereformeerde Kerken voegden, vonden dat er niet kerkrechtelijk gehandeld was, omdat de plaatselijke gemeenten niet waren gehoord. Die tegenwerping kwam dikwijls boven op de inhoudelijke bezwaren tegen de verbondsleer van Kuyper”, zegt Noorlandt. „Die leer van de veronderstelde wedergeboorte hield in dat een gedoopt kind zalig werd, tenzij het tegendeel in zijn leven zou blijken. Naarmate die leer verder uitgewerkt werd, keerden veel gemeenteleden zich slechts langzamerhand af van de Gereformeerde Kerken in Nederland.”
Er waren ook gemeenten die zich aansloten bij de CGK vanwege plaatselijke omstandigheden. Noorlandt: „In sommige plaatsen waren zowel gemeenten die wortelden in de Christelijke Afgescheidenen (A-kerken) als gemeenten met wortels in de Doleantie (B-kerken). De cultuur van die gemeenten verschilde meestal fors. In het algemeen bestonden de B-kerken uit beter gesitueerde leden en was de leer in de B-kerken meer verbondsmatig.”
„Zolang die twee kerken naast elkaar bleven bestaan, ging het goed. Als ze echter samenkwamen in één gebouw, ging het vaak mis. Bijvoorbeeld als de predikant van een van beide gemeenten vertrok of met emeritaat ging. Dat ogenblik van samengaan was dan het moment voor aansluiting bij de Christelijke Gereformeerde Kerken.”
Bij de totstandkoming van een aantal gemeenten speelden menselijke factoren een rol. „Zo gebeurde het dat een predikant zich heerszuchtig gedroeg en een deel van de gemeente tegen zich in het harnas joeg”, aldus Noorlandt. „De keuze om christelijk gereformeerd te worden, lijkt in dat geval pragmatisch. Het is echter goed mogelijk dat deze mensen al andere bezwaren hadden. Die predikant was dan de druppel die de emmer deed overlopen.”
Bewaar het Pand
Voor 1900 sloten 63 gemeenten zich aan bij de Christelijke Gereformeerde Kerken. Vennik merkt op dat de gemeenten met een bevindelijke geloofsinslag, die affiniteit hebben met het blad Bewaar het Pand, vooral tussen de twee wereldoorlogen zijn toegetreden. Hij noemt de gemeenten Ameide (1923), Amsterdam-Oost (1926), Broeksterwoude (1925), Dokkum (1923), Meerkerk (1926), Middelharnis (1931), Oosterbeek (1932), Ouderkerk aan den Amstel (1923), Vianen (1928) en Zuidland (1932). Vennik: „Voor 1928 waren er weinig SGP-stemmers in de Christelijke Gereformeerde Kerken. De bevindelijke richting profileerde zich vooral door toedoen van de invloedrijke prof. G. Wisse.”
Noorlandt constateert een regionale verschuiving van de Christelijke Gereformeerde Kerken. „In de beginjaren waren er relatief veel kerken in het westen. Met name in de vier grote steden bestonden aanzienlijke gemeenten. Die zijn intussen geslonken. Het zwaartepunt van de ledentallen ligt nu in het noorden en oosten.”
Hij pakt er een tabel bij om dat te illustreren. „In 1944 telde het kerkverband 44.000 leden. Van hen van viel de helft onder de particuliere synodes van het noorden en het oosten en een even groot deel onder die van het zuiden en het westen. In 2014 bedroeg het ledenaantal 73.000. Daarvan kwam 67 procent uit de particuliere synodes van het noorden en het oosten.”
Noorlandt wijst erop dat de mensen van het eerste uur offers gebracht hebben voor de kerk. „Ze hadden het ervoor over om op zondag kilometers te lopen. Ze zaten liever in een schuur dan in een grote kerk als ze meenden dat in die grote kerk een verkeerde leer verkondigd werd. Het was voor hen de strijd om in te gaan, naar het Woord van Jezus.”
Noordeloos, Teuge en Zierikzee
Ds. J. W. Moolhuizen, christelijk gereformeerd predikant te Dedemsvaart, heeft uitgezocht welke gemeenten wanneer overgingen naar de Christelijke Gereformeerde Kerken. Aan de basis staan de gemeenten Noordeloos, Teuge en Zierikzee, die in 1892 niet meegingen met het nieuw gestichte kerkverband van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Datzelfde jaar sloten de gemeenten Utrecht, ’s-Gravenhage, Dordrecht, Rotterdam en Lutten zich aan.
In 1893, nu 125 jaar geleden, volgden vijftien gemeenten: Dussen, Kampen, Amsterdam, Arnhem, Woerden, Steenwijk, Zaandam, Leeuwarden, Suawoude, Maassluis, Amersfoort, Harlingen, Groningen, Haarlem en Aarlanderveen.
In 1894 sloten zich negen gemeenten bij het jonge kerkverband aan, evenveel als het jaar daarop. In 1896 volgden vijf gemeenten, in 1897 drie, in 1898 zeven, in 1899 twee en in 1900 vijf. Op dat moment bestond het kerkverband uit 63, veelal kleine, gemeenten met naar schatting totaal 7000 leden. Zij waren overwegend afkomstig uit de Gereformeerde Kerken in Nederland. Momenteel telt het kerkverband circa 72.000 leden en ruim 180 gemeenten.