Kerkhistorie met een knipoog: Tulband op het hoofd
In eerdere bijdragen in de rubriek ”Kerkhistorie met een knipoog” heb ik erop gewezen dat veel predikanten de naam Bakker droegen en dragen of uit een bakkerij afkomstig zijn.
Door de tijd heen zijn er nog een paar boven komen drijven. Niet alleen predikanten maar ook priesters. Kardinaal J. de Jong (1888-1955) groeide op in een bakkerij te Nes op Ameland, en de vader van de beruchte dominicaan Johannes Tetzel blijkt geen goudsmid geweest te zijn, maar bakker in het Duitse Pirna. Hij zal wel goed zijn brood hebben verdiend, gezien het aanzienlijke huis waar hij woonde, dat nog te bezichtigen is. Feit is dat voor deze twee figuren niet opging wat Aser gold: „zijn brood zal vet zijn; en hij zal koninklijke lekkernijen leveren”, zoals dat bij diens nakomeling Anna het geval was.
Nee, dan Lucas Lindeboom (1845-1933). Hij groeide op in een bakkerij en graanhandel in Frankhuis, onder de rook van Zwolle, en diende de christelijke geformeerde kerken te ’s-Hertogenbosch en Zaandam totdat hij in 1883 werd ingeleid als docent aan de Theologische School te Kampen. Van de vele nevenactiviteiten die hij ontplooide noem ik alleen de oprichting van de psychiatrische inrichting Veldwijk te Ermelo.
Natuurlijk willen we ds. Jacobus van Leeuwen (1845-1913) niet vergeten. Deze in Aalsmeer geboren bakkerszoon was predikant bij de ”Vereniging van Gereformeerden te Rotterdam, Utrecht en andere plaatsen”, tien in totaal. Er zijn verschillende preken van hem in druk verschenen.
Ook Willem Vermeer (1837-1929) willen we noemen. Een bijzondere weg ging hij. Als komediant wist hij te Renswoude klanten te trekken in het logement van zijn vader naast diens boerderij. Toen de Heere in zijn leven kwam was dat afgelopen. Hij werd daarna bakker in de bakkerij van zijn broer te Utrecht en werd diaken bij de afgescheiden gemeente. Graag was hij predikant geworden, maar de financiële middelen ontbraken. Uiteindelijk is hij oefenaar geworden in Culemborg en Vianen, waar hij de eerste voorganger was van de latere christelijke gereformeerde kerken in beide plaatsen.
In de gereformeerde kerk te Doorn oefende bakker Jansen. Ds. J. T. Doornenbal woonde op 21 februari 1945 Jansens begrafenis bij. In zijn dagboeknotities schreef hij: „Had hem eenmaal horen spreken bij de begrafenis van de vrouw van Teunis Kesbergen in Wijk bij Duurstede en hem eenmaal aangetroffen bij Van Vulpen op Blankenstein, waar hij onder andere sprak van zijn verlangen bij ogenblikken om ontbonden te zijn.”
Klaas Wildeboer (1809-1842), de eerste afgescheiden voorganger van Rijssen, was bakkerszoon. Albert Schouwenberg (1789-1854) uit Zwolle, die bakker en handelaar in gist was, had blijkbaar ook gist in de schoenen. Als oefenaar en predikant maakte hij een tumultueuze gang door de afgescheiden gemeenten.
Ik eindig met de Duitse prediker J. C. Blumhardt. Hij werd in 1805 geboren in een bakkerij te Stuttgart. Een dienstmeisje bij een bakker vroeg hem eens of ze op Goede Vrijdag een tulband mocht bezorgen, zoals haar bevolen werd. Blumhardt, die deze dag zeer hoog achtte, antwoordde diepzinnig: „Je bent je meester dienst schuldig. Wees maar getrouw en gehoorzaam, en als je dan op die buitenwegen loopt met de tulband op je hoofd, kun je aan de Heiland denken Die voor jou de doornenkroon droeg. Dan heb je een rijke zegen op de Goede Vrijdag.”