Roep om hogere lonen
De lonen moeten harder stijgen. Dat is nu eens niet alleen de roep van de vakbonden. Hij klinkt vandaag de dag van onverdachte zijde. Gezaghebbende nationale en internationale instituten scharen zich achter het pleidooi. Goed voor de economie, menen zij, tijd om de werkende bevolking te laten delen in de sterke toename van de welvaart.
De crisis hebben we afgeschud, we verkeren in een periode van hoogconjunctuur. De economische groei in Nederland versnelde vorig jaar tot boven de 3 procent. De meeste mensen merken tot dusver echter weinig van dat uitbundige herstel. Bedrijven behalen vette winsten, maar het personeel krijgt er in doorsnee maandelijks slechts enkele euro’s in de portemonnee bij, zo wezen de salarisstrookjes in januari uit.
Cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) leren dat de looncomponent terrein verliest. Van elke euro die in 2016 in de marktsector werd verdiend, ging 73 cent naar werknemers en zelfstandigen. De overige 27 cent vormde de winst van bedrijven en verdween onder andere in de zakken van aandeelhouders. Daarmee bevond de zogeheten arbeidsinkomensquote (aiq) zich op het laagste niveau sinds 2007. In 2013 lag die op 78 procent. De verdeling van de nationale koek tussen arbeid en kapitaal verslechtert in het nadeel van eerstgenoemde productiefactor.
Maar, wie weet, nog even geduld, het tij begint te keren. „Eén ding is duidelijk: in 2018 gaat de werknemer echt van de florerende economie profiteren”, verzekert Jannes van der Velde, die vanuit werkgeversorganisatie AWVN de resultaten van alle cao-onderhandelingen tot op twee getallen achter de komma nauwkeurig volgt. Voorzitter Piet Fortuin van vakbond CNV Vakmensen zegt: „De beweging naar boven zie je. Ik denk dat we op dit moment algemeen genomen de tijd van loonmatiging inderdaad voorbij zijn.” De vakbeweging zet in op forsere loonsverhogingen in nieuw af te sluiten collectieve contracten.
Ook de RMU acht dat verantwoord. „Er is ruimte voor substantiële groei van de lonen. Als alles duurder wordt, is het belangrijk dat werknemers ook meer te besteden krijgen”, aldus coördinator arbeidsvoorwaardenbeleid Chris Baggerman.
Afgezworen
Decennialang zorgde terughoudendheid met de stijgingen aan het loonfront voor een solide pijler onder onze economie. Het in 1982 door de sociale partners overeengekomen en als historisch aan te duiden Akkoord van Wassenaar legde hiervoor de basis. Grote conflicten over een procent meer of minder bleven sindsdien uit. Partijen beseften dat beperking van de arbeidskosten de concurrentiepositie goed deed, de bedrijvigheid bevorderde en de banenmotor aanjaagde. Maar het lijkt erop dat nu zowat iedereen die beleidslijn van loonmatiging heeft afgezworen.
Zelfs de centrale bankiers. Er mag wel wat meer bij, oordeelt De Nederlandsche Bank (DNB); en directeur Job Swank van die instantie erkende vorig jaar dat deze opvatting uit de mond van de monetaire bestuurders best wel bijzonder is. Het Centraal Planbureau (CPB) onderschrijft hun standpunt. Voor premier Rutte geldt hetzelfde, bleek uit zijn beschouwingen op Prinsjesdag. De politiek heeft echter geen zeggenschap op dit terrein. Ingrijpen in cao’s, dwingende maatregelen opleggen in deze sfeer, dat zijn instrumenten die tot een ver verleden behoren. De loonontwikkeling is een zaak van overleg tussen werkgevers en werknemers. Ondertussen dringen gerenommeerde internationale instellingen als IMF en OESO in hun rapporten eveneens aan op stevige verhogingen.
Geef de burger zijn part in de huidige voorspoed, is de gedachte. Een inkomensvooruitgang lokt immers extra bestedingen uit. Mensen kopen misschien nieuwe meubels of een duurdere auto, knappen hun badkamer wellicht op en dat alles verschaft een verdere impuls aan de toename van onze gezamenlijke welvaart. Bovendien zal het mogelijk de inflatie aanwakkeren, iets waar de centrale banken naar smachten; kunnen zij eindelijk eens de rente wat opkrikken.
Realiteit
Koren op de molen van de vakbeweging allemaal. Looneisen behoren nu eenmaal tot haar corebusiness en prachtig natuurlijk als je dan zo veel support krijgt. Na al die crisisjaren met bezuinigingen en koopkrachtdaling zijn nu de werknemers aan de beurt, vinden zij. Fortuin: „Ja, goed om te horen, iedereen steunt onze inzet voor hogere loonafspraken.”
Tegelijk plaatst hij kanttekeningen. Zo zijn buitensporige loonwensen wat hem betreft zeker niet aan de orde. Die passen niet bij de Nederlandse traditie, geeft hij aan. „Ik houd rekening met de realiteit. Als CNV Vakmensen kiezen we altijd voor maatwerk. Dat betekent dat we bekijken hoe de vlag erbij hangt in een bepaald bedrijf of bepaalde bedrijfstak. De onderhandelingen in de bouw en de grootmetaal (metalektro) komen eraan. Dat zijn twee sectoren die uitstekend draaien, waarin schaarste bestaat aan personeel. Daar zullen we een redelijk forse loonvraag neerleggen, van 3 tot 3,5 procent. Maar niet overal gaat het zo voorspoedig. Denk aan de eiergroothandel. Daar zou zo’n percentage niet op z’n plek zijn.”
De vakbondsvoorzitter benadrukt verder dat een deel van de beschikbare ruimte gebruikt dient te worden voor andere zaken dan loon, voor scholing bijvoorbeeld. „Om ervoor te zorgen dat mensen niet alleen werk krijgen, maar dat op termijn ook behouden.” Voorts herinnert hij in dit verband aan de staking van onlangs van buschauffeurs. „Daarbij ging het niet enkel om een loonsverhoging, maar met name om respect, om voldoende tijd voor rust, voor het eten van een boterham.”
Maatwerk vormt ook het uitgangspunt van de RMU. Die hanteert voor 2018 een loonvraag van 3 procent. „Is die stijging in een specifieke situatie onverantwoord, dan moeten we ons realistisch opstellen en de wensen aanpassen”, licht Baggerman toe. Evenals Fortuin wijst hij tevens op het belang van geld voor scholing en het duurzaam inzetten van medewerkers.
Van der Velde: „De roep om hogere lonen horen we vooral uit de hoek van de macro-economie. Maar de onderhandelaars hebben niet zo veel aan macro-economie. Die letten op wat de mogelijkheden zijn op microniveau, die laten zich niet leiden door zoiets als de arbeidsinkomensquote. Dat cijfer geeft alleen aan wat er in de economie gebeurt, maar functioneert niet als stuurmiddel.”
Arbeidsmarkt
In 2017 bedroeg de stijging van de cao-lonen gemiddeld 1,5 procent, terwijl de economie aandikte met ruim 3 procent. Dat de loonontwikkeling vertraagd aansluit bij de actuele omstandigheden, is niet ongebruikelijk. Van der Velde legt uit: „Er zijn momenteel nog cao’s van kracht die dateren uit 2016 of eerder. Destijds gingen we uit van veel minder rooskleurige toekomstscenario’s. Van een groei van 3 procent durfde toen niemand te dromen. De betrokken werknemers plukken pas in de volgende ronde de vruchten van de omslag in positieve richting.”
Volgens sommigen speelt ook de stand van zaken op de arbeidsmarkt een rol bij de vooralsnog achterblijvende lonen. Hoe zit dat? Krapte, bedrijven die moeilijk aan personeel kunnen komen, geeft opwaartse druk. Werkgevers zullen dan immers eerder geneigd zijn om meer te bieden. Fortuin noemt de bouw, de horeca en de techniek als sectoren die nu al kampen met een schaarste aan arbeidskrachten. Maar hij wijst tevens op de andere kant van het verhaal: „De officiële werkloosheid is gedaald tot onder de 400.000. Toch hebben we in Nederland een arbeidspotentieel van 1,2 miljoen mensen, mensen die op zoek zijn naar een reguliere baan. Dat zijn behalve de geregistreerde werklozen onder meer bijstandsgerechtigden, arbeidsongeschikten, jongeren met een Wajong-uitkering, deeltijdwerkers die meer uren en dagen willen maken. Als je die allemaal optelt, kom je op die 1,2 miljoen. Dus de schaarste in het algemeen is niet dusdanig dat die de lonen hard omhoog duwt.”
Wat de loonstijging eveneens afremt, is de opkomst van robots, digitalisering en flexibilisering, meent Baggerman. „Werknemers in vaste dienst moeten concurreren met een snelgroeiende groep zzp’ers. Bezorgdiensten als Deliveroo bijvoorbeeld dwingen werknemers die tot voor kort in loondienst waren, als zzp’er aan de slag te gaan. Steeds meer mensen ook werken op basis van flexibele contracten. En dat allemaal tegen een lagere beloning.”
Een andere verklaring voor een wat sobere toename van de lonen tot nu toe is waarschijnlijk de verzwakte positie van de bonden, als gevolg van het krimpende ledenaantal. Zij zouden onvoldoende macht bezitten om verhogingen af te dwingen. Fortuin: „Dat is herkenbaar, daar moeten we eerlijk over zijn. Wil je iets gerealiseerd krijgen, dan moet je daar met elkaar de schouders onder zetten. Een feit is dat in sectoren met een hoge organisatiegraad betere cao’s worden afgesloten dan in sectoren met weinig vakbondsleden.”
Trend
Waar gaat het in 2018 heen met de lonen? De FNV wil minimaal 3,5 procent extra. In de onderhandelingen is het geven en nemen, dus blijkt de aanvankelijke inzet meestal te hoog gegrepen. Van der Velde: „Ik laat me niet uit over wat het gemiddeld zou moeten worden. Ik constateer wel dat de trend opwaarts is.”
De stijging gedurende geheel 2017 bedroeg 1,5 procent. Er kwamen in dat jaar meer dan 300 cao’s tot stand. De AWVN, die bedrijven en bedrijfstakken assisteert en adviseert bij de onderhandelingen, publiceert maandelijks cijfers. Die tonen inderdaad een opgaande lijn. In december lagen de loonafspraken in de toen afgesloten contracten op 2,0 procent, januari leverde een nagenoeg zelfde stijging op (2,01 procent). Fortuin: „Mijn inschatting luidt dat we richting de zomer naar 2,5 à 3 procent gaan.”
‘Wassenaar’ luidde tijdperk van loonmatiging in
Decennialang werd in Nederland gehamerd op loonmatiging. We moeten 35 jaar terug in de tijd voor het begin van die periode.
In november 1982, bij het aantreden van het eerste kabinet-Lubbers, sloten de sociale partners het Akkoord van Wassenaar. Dat wordt meestal aangemerkt als een keerpunt ten goede in de geschiedenis van onze nationale economie en als de start van het poldermodel.
Er tekende zich destijds een zorgwekkende situatie af. De groei sloeg om in krimp, de werkloosheid liep op tot zo’n 15 procent. De sterke stijging van de olieprijzen veroorzaakte wereldwijd een recessie. De nieuwe ministersploeg van CDA en VVD wilde de lonen en prijzen bevriezen, een maatregel waarmee deze de vakbonden en bedrijven naar de zijlijn verwees. Onder die druk wisten die partijen, met als hoofdrolspelers Chris van Veen van VNO en Wim Kok van FNV, elkaar te vinden. Kort voor het debat in de Tweede Kamer over de regeringsverklaring zetten zij hun handtekening onder een historische overeenkomst.
Daarin beloofden zij loonmatiging en arbeidstijdverkorting. Die combinatie bleek een succesvol medicijn om de economie er weer bovenop te helpen. In de jaren zeventig was Nederland verstrikt geraakt in een loon-prijsspiraal met loonstijgingen in de cao’s van 5 tot wel 15 procent. Na ‘Wassenaar’ is meer dan 5 procent niet meer aan de orde geweest. De beperking van de loonkosten verbeterde de concurrentiepositie, bevorderde daarmee de export en maakte het voor werkgevers aantrekkelijker personeel aan te nemen.
De economie was gered. Het kabinet zag af van een ingreep in de arbeidsvoorwaarden, en de cao-partners hielden de regie in eigen hand. Overleggen, compromissen sluiten –polderen, zoals we het zijn gaan noemen– kenmerkten voortaan de sociale verhoudingen. Het tijdperk van loonmatiging brak aan.