De mythe van het Convent van Wesel
In Wesel, net over de grens bij Arnhem, vond volgens de geschiedenisboekjes 450 jaar geleden de eerste niet-officiële vergadering van de Nederlandse gereformeerden plaats. Nee dus, betoogt dr. Jesse Spohnholz in een recent verschenen studie. „Dat zogenoemde Convent van Wesel heeft nooit plaatsgehad. Het gaat hier om een uitgevonden traditie.”
Heel lang was dit het verhaal: In november 1568 kwam een groot aantal leidinggevende figuren binnen het netwerk van Nederlandse vluchtelingengemeenten in Wesel bijeen. Zij spraken over de te vormen Gereformeerde Kerk en stelden 124 artikelen op waarin de organisatie van de kerk geregeld werd. Drie jaar later, in oktober 1571, werden de belangrijkste van deze artikelen tijdens de eerste synode van Emden vastgesteld.
Al eerder werd de vraag gesteld of het convent wel in 1568 was geweest. Zo poneerde Owe Boersma in 1994 in zijn dissertatie ”Vluchtig voorbeeld” dat de bijeenkomst in de zomer van 1571 plaatsgehad moet hebben, vlak na de synode van Bedburg. De artikelen moeten volgens Boersma gezien worden als een conceptkerkorde, opgesteld met het oog op de komende synode van Emden.
De Amerikaan dr. Jesse Spohnholz, als historicus verbonden aan Washington State University en aan de Amsterdamse VU, stelt in zijn in december verschenen studie ”The Convent of Wesel. The Event that Never was and the Invention of Tradition” dat het Convent van Wesel nooit heeft plaatsgevonden en dat de artikelen geen rol hebben gespeeld in de begintijd van het Nederlandse gereformeerde protestantisme.
Hoe komt u tot deze stellingname?
„In het kader van het onderzoek voor mijn boek ”The Tactics of Toleration” uit 2011, over de Nederlandse vluchtelingen die aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog uitweken naar Duitsland, onderzocht ik vrijwel alle bronnen van het 16e-eeuwse Wesel. Het verraste me dat ik eigenlijk geen enkel bewijs vond dat er in 1568 zo’n bijeenkomst in Wesel had plaatsgevonden. Nadat mijn boek was uitgekomen, besloot ik een artikel over de mysterieuze bijeenkomst te schrijven. Het probleem bleek echter zo complex dat het een heel boek moest worden. Ik verzamelde al het relevante materiaal en onderzocht eerdere oplossingen, zoals die van Owe Boersma. Maar ook die losten de kwestie niet naar tevredenheid op. Er bleven grote problemen over.”
Zoals?
„Een grote groep gereformeerde protestanten uit de Nederlanden organiseert met succes misschien wel het uitgebreidste en succesvolste complot van de eeuw, terwijl er geen enkel spoor van hun activiteiten achterblijft. Behalve dan een reeks artikelen met hun namen eronder. Hoe kan dat? Bovendien: ik wist niet eens waar de aanduiding ”Convent van Wesel” vandaan kwam. Die is in ieder geval in geen enkel 16e-eeuws document te vinden. Ik besloot onderscheid te maken tussen solide bewijs uit de 16e eeuw en beweringen van historici die ik niet kon verifiëren. Sommige van die beweringen leken speculatief te zijn, terwijl ze in de loop van de tijd als feiten werden beschouwd. Het kostte me vele maanden om een oplossing te formuleren.”
En die is?
„Het document met de artikelen is niet het product van een grote, gecoördineerde groep vertegenwoordigers van de gereformeerde kerken in de Nederlanden. Het is het werk van één man, vermoedelijk in samenwerking met een vriend, die aan Willem van Oranje een model voor een kerk wil aanbieden voor het geval de militaire campagne van de prins in het najaar van 1568 succesvol zal blijken te zijn. Het manuscript wordt eerst ondertekend door een paar mannen in Wesel, op 3 november 1568. Vervolgens circuleert het document een aantal maanden, terwijl de soldaten van de prins tegen Alva vechten. Op het moment dat Oranje zich terugtrekt, worden de artikelen terzijde geschoven. Het document is dus niet het product van een geheime maar succesvolle poging tot opbouw van de kerk, maar een haastig georganiseerd plan dat faalt.”
Degene die de artikelen als eerste ondertekende, Petrus Datheen, was zeer waarschijnlijk ook de opsteller ervan, betoogt u.
„Ik kan dat niet definitief bewijzen, maar op basis van een aantal argumenten stel ik dat Datheen zeer waarschijnlijk de auteur is. Ik heb een lijst gemaakt van alle mensen die de artikelen geschreven zouden kunnen hebben. Hun verblijfplaatsen, hun visies, hun activiteiten tussen 1566 en 1572. Datheen past het beste in het profiel van de persoon die op dat moment dit document heeft kunnen schrijven. Wat betreft de andere ondertekenaars: ik volgde niet alleen degenen die hun handtekening zetten, maar ook degenen die opvallend afwezig zijn in de lijst van namen. Verrassend voor mij was dat de ondertekenaars geen specifiek blok hervormers blijken te zijn, ofwel de rekkelijken, ofwel de preciezen. In veel gevallen zijn het mannen die zich in eerdere debatten binnen het gereformeerde protestantisme achter Datheen schaarden. In andere gevallen lijken ondertekenaars uiteenlopende redenen gehad te hebben om hun naam onder het document te zetten.”
Het manuscript met de artikelen is bewaard gebleven. Wat is er na 1568 mee gebeurd?
„Dat is een al even fascinerend verhaal. Toen het document na de nederlaag van Oranje in 1568/69 terzijde werd geschoven, bleef het op de plaats waar de laatste handtekeningen waren toegevoegd: Londen. Toen de troepen van Oranje in 1572 delen van Holland en Zeeland begonnen te veroveren, was de inhoud van de artikelen niet langer geschikt voor de nieuwe situatie. Het stuk werd dan ook niet meer geraadpleegd of besproken. Vijftig jaar later vond de contraremonstrantse predikant Simeon Ruytinck van de Londense gemeente het manuscript in de archieven. Deze gebruikte vervolgens de Weselse artikelen voor zijn boek ”Harmonia synodorum belgicarum” uit 1618, waarin hij met het oog op de Nationale Synode van Dordrecht de uitspraken van vorige synodes van de Gereformeerde Kerk op een rij zette. Ruytinck behandelde daarin de artikelen als de neerslag van wat hij noemt de eerste nationale synode van de Nederlandse gereformeerde kerken, gehouden in 1568 in Wesel.”
En daarmee was het begin van de ”uitgevonden traditie”, zoals u het noemt, een feit.
„De uitdrukking ”Invention of Tradition” refereert aan de titel van een boek van de Britse historici Eric Hobsbawm en Terrance Ranger uit 1983. Zij stellen dat in de moderne tijd mensen, overal in de wereld, relatief nieuwe fenomenen beginnen te beschouwen als dingen die diep verankerd zijn in de geschiedenis. Mijn favoriete voorbeeld is de traditie van de Schotse Hooglanden. Het blijkt dat die Schotse cultuur van kilts, tartan en doedelzakken geen middeleeuwse traditie is, maar een moderne, retrospectieve uitvinding. Ik gebruik in mijn boek de term ”uitgevonden traditie” omdat er ook rond het zogenoemde Convent van Wesel veel ideeën werden geïntroduceerd toen men in de 17e, 18e, 19e en 20e eeuw terugblikte. De aanduiding ”Convent” ben ik bijvoorbeeld pas voor het eerst in de 19e eeuw tegengekomen. Op deze manier kwam elk nieuw idee boven op het vorige, zodat het enorm complex was om te achterhalen wat er in 1568 nu precies gebeurd is.”
De artikelen van Wesel als conceptkerkorde voor de synode van Emden in 1571, dat idee is dus ook achterhaald?
„Er is geen enkel verband tussen ”Wesel” en ”Emden”. Er zijn geen aanwijzingen dat men in de aanloop naar of tijdens de synode van Emden de artikelen van Wesel bij de hand had, raadpleegde of besprak. ”Wesel” en de kerkorde die in Emden werd vastgesteld weerspiegelen elk de uitdagingen en kansen van dat specifieke moment. Ze moeten niet gelezen worden als onderdeel van hetzelfde lineaire proces van opbouw van de Gereformeerde Kerk.”
Wat is dan het specifieke van ”Wesel”?
„Als we de artikelen plaatsen in het debat van die tijd, wordt duidelijk dat de auteur zijn kerken aanspoort zich aan te sluiten bij de gereformeerde kerken van Genève, Frankrijk en de Palts, in plaats van bij het kerkmodel dat in de vluchtelingengemeenten in Engeland en Duitsland dominant was en dat sterk beïnvloed was door Johannes a Lasco. In een deel van het stuk is de invloed van de ”Ordonnances ecclésiastiques” van Genève te zien. Maar uit andere artikelen spreken minder conventionele opvattingen, zoals de aanbeveling dat kerken vrouwen als diakenen kunnen benoemen. ”Wesel” weerspiegelt dus niet alleen een orthodoxie die overeenkomt met Genève of Heidelberg.”
In de Dordtse Kerkorde van 1619 is ook niets terechtgekomen van de Weselse artikelen?
„Nee. Het merkwaardige is dat Simeon Ruytinck, die zelf vanuit Londen de synode niet kon bijwonen, zijn boek waarin hij ”Wesel” als de eerste nationale synode beschrijft, toestuurde aan een aantal afgevaardigden naar Dordt. Ter synode refereert echter niemand aan de artikelen van Wesel. Het lijkt erop dat men zich in 1618 niet bekommerde om het document uit 1568.”
Wat is na 450 jaar de waarde van deze Weselse artikelen?
„Ze laten op fascinerende wijze zien hoe wij heden ten dage de betekenis van iets uit de 16e eeuw erven. Wat we denken te weten over het verleden, ook als het gaat om de totstandkoming van de Republiek, is in een aantal gevallen tot ons gekomen door bemiddeling van auteurs uit de 17e tot en met de 20e eeuw. Daarnaast herinneren de artikelen mij eraan dat de geschiedenis ook heel anders had kunnen lopen. Datheen had in 1568 het beeld voor ogen van een gereformeerde orthodoxie in het centrum van een staatskerk. Dat is niet wat het uiteindelijk werd. De Republiek koos voor een ongekend compromis, waarin weliswaar de Gereformeerde Kerk fungeerde als publieke kerk, maar waarin individuen gewetensvrijheid behielden. Dat compromis is enorm invloedrijk gebleken als het gaat om de religieuze geschiedenis van Nederland. Vanuit het perspectief van 1568 leek een andere toekomst echter levensvatbaarder. De artikelen geven een beeld van wat de Amerikaanse dichter Robert Frost aanduidde als „the road not taken”, de weg die niet werd ingeslagen.”
De gereformeerde kerk in 124 artikelen
De auteur van de artikelen van Wesel, volgens dr. Jesse Spohnholz zeer waarschijnlijk Petrus Datheen, schetst in 1568 een beeld van hoe de toekomstige Gereformeerde Kerk in de Nederlanden zou moeten functioneren. Het gaat volgens de titel om „een aantal hoofdzaken of artikelen die dienaren van de Nederlandse kerk voor de dienst van die kerk nodig of nuttig vonden.”
Het stuk –in het Latijn– is na een korte introductie onderverdeeld in acht hoofdstukken: de colleges en classes, de dienaren en leraren, de catechese, de ouderlingen, de diakenen, de sacramenten, het huwelijk en de tucht. Aan het eind staat een lijst van 63 ondertekenaars.
Avondmaal
Over de viering van het avondmaal wordt gesteld (artikel I.10): „Verder, of men bij de viering van de maaltijd aan tafel zit of dat staande of gaande brood en beker worden uitgereikt, of men tijdens de maaltijd uit de Schrift zal lezen of psalmen zingen, en meer dergelijke dingen (van het vrij gebruik waarvan men het minder ervaren volk zo nodig onderwijs zal geven). Deze zaken mogen zeker niet aan de vrije beslissing van iedere kerk onttrokken worden, tenzij om duidelijke en zwaarwegende redenen en nadat deze door de hele provincie zijn goedgekeurd.”
Prediking
Over de prediking (artikel II.23): „[De prediker] zal alles terugbrengen tot deze twee voornaamste stukken van het Evangelie, namelijk het geloof en de bekering. Bij het eerste moet hij zich als enig doel de kennis van Christus voor ogen stellen, bij het tweede de ware afsterving en levendmaking.”
En verder (artikel II.24): „Hij zal zich er ook voor wachten door al te wijdlopige preken het geheugen van de hoorder te belasten, zijn ijver af te stompen, kortom, hem te overvoeren. (...) Daarom zal hij zich beijveren zijn rede tot de duur van één uur te beperken.”
En in verband met de viering van het avondmaal (artikel VI.17): „Er moet voor gezorgd worden dat de preken in avondmaalsdiensten niet worden uitgerekt tot die uren die aan de bediening van het avondmaal moeten gegeven worden. Er moet rekening gehouden worden met het volk en in het bijzonder met de zwangere vrouwen en de overigen die zwak van gezondheid zijn.”
Gemeentezang
Over het zingen in de kerk (artikel II.32): „In de kerken waar scholen zijn die een schoolmeester hebben die ervaren is in de muziek, zal deze bij het psalmgezang de kinderen voorgaan en de rest van de menigte zal daarna de kinderen volgen. Waar echter geen scholen zijn of waar in de muziek onervaren schoolmeesters niet in staat zijn voor te gaan, zal het dienstig zijn dat er ten minste één voorzanger is die het gezang van het volk zal leiden en bij het psalmgezang voorgaan, en dat vooral als de dienaar des Woords muzikaal onkundig is.”
Vrouwelijke diakenen
Vrouwen kunnen dienen als diaken (artikel V.8-10): „De plicht der liefde gebiedt dat men ook acht zal geven op degenen die van buiten komen en de vreemdelingen. Daarom is het de roeping van de diakenen nauwkeurig onderzoek te doen bij de ouderlingen en andere leden van de kerk, of er wellicht ook gelovige reizigers of vreemdelingen in die plaats gekomen zijn, opdat men hun de weldaad der gastvrijheid en verdere trouwe en christelijke dienst kan bewijzen. (...) Op die plaatsen waar dit uitkomt, vinden wij, dat ook vrouwen van beproefd geloof en eerbare levenswandel die van gevorderde leeftijd zijn, naar het voorbeeld van de apostelen terecht tot deze taak aangenomen kunnen worden.”
Vertalingen: redactie kerkrecht.nl
Boekgegevens
The Convent of Wesel. The Event that Never was and the Invention of Tradition, Jesse Spohnholz; uitg. Cambridge University Press, Cambridge, 2017; ISBN 978-1-107-19311-6; 283 blz.; € 81,65.