Waarheid en leugen, plotseling was dit begrippenpaar vorige week weer prominent aanwezig op het Binnenhof. Minister Zijlstra van Buitenlandse Zaken trad af als gevolg van een leugentje. Het was een perfect voorbeeld van hoe in de politiek iets relatief kleins –SGP-leider Van der Staaij sprak over „een aangedikte anekdote”– door omstandigheden en context groot kan worden.
Ook deze week zal het in Den Haag op minimaal één terrein over waarheid en leugen gaan. In een nog te plannen overleg over het gebruik van de term genocide door regeringen wil CU-Kamerlid Voordewind voortgang boeken ten aanzien van de Nederlandse erkenning van de Armeense genocide van 1915.
Erkent ons land die volkenmoord door het Ottomaanse Rijk dan niet? Nee, officieel niet. De Tweede Kamer kwam in 2004, via de motie-Rouvoet, tot een impliciete erkenning, namelijk door het toenmalige kabinet op te roepen om voortaan in gesprekken met Turkije „voortdurend en nadrukkelijk de erkenning van de Armeense genocide aan de orde te stellen.”
Gek genoeg spreekt de Nederlandse regering al jaren bewust over „de kwestie van de Armeense genocide.” Over de bedoeling daarvan bestaat geen twijfel. Immers, wie iets een kwestie noemt, drukt daarmee uit dat over die zaak meningsverschil bestaat en ook mag bestaan. In dit geval: tussen Armeense en Turkse historici. Zo probeert Nederland door aanvechtbaar en kwalijk taalgebruik Turkije, dat de Armeense genocide al een eeuw lang fanatiek en agressief ontkent, zo min mogelijk tegen de haren in te strijken.
Voordewind slaagt er op dit moment helaas niet in om aan dat verhullende taalgebruik van het kabinet een eind te maken. Op andere punten boekt het CU-Kamerlid wél voortgang. Twee moties die hij deze week gaat indienen, krijgen een ruime Kamermeerderheid.
De eerste laat de Tweede Kamer expliciet uitspreken „dat de Armeense genocide heeft plaatsgevonden.” Dat is een belangrijke stap vooruit. De tweede draagt het kabinet op om de vijf jaar een minister te sturen naar de herdenking van de genocide van 1915 in de Armeense hoofdstad Jerevan. Ook dat betekent vooruitgang, want een regering die dáár officieel present is, erkent impliciet deze genocide. Men herdenkt in Jerevan immers geen kwestie, maar een feit.
Critici zouden kunnen zeggen: waar gáát dit allemaal over? Wat is dit voor geneuzel, over het gebruik van één woordje (”kwestie”), en over iets wat een eeuw geleden plaatsvond? Maar dat is een verkeerde taxatie. Iets wat klein lijkt, kan toch heel groot zijn. Als dat in de zaak-Zijstra al het geval was, dan zeker hier.
Nog meer dan in Zijlstra’s Poetin-anekdote gaat het hier om de strijd tussen waarheid en leugen. Een van de grofste vormen van liegen is de feiten keihard ontkennen. Dat is wat Turkije al een eeuw lang doet. Nederland mag die houding niet gedogen, maar moet het lef hebben zich daar faliekant tegen te keren.