Zwijn profiteert van uitstekend eikeljaar
Het wemelt van de wilde zwijnen op de Veluwe. Natuurlijke vijanden heeft het dier niet, dus de jagers zijn druk om de aantallen binnen de perken te houden. Zo’n 10 procent van de zwijnen veroorzaakt verkeersongelukken. De schade aan landbouwgewassen is aanzienlijk en zelfs de verjonging van het bos komt in het gedrang.
Er lopen dit jaar bijna net zo veel wilde zwijnen op de Veluwe rond als in 2008, het topjaar tot nog toe. Wie zwijnen wil zien, heeft zelfs overdag een goede kans ze te treffen. Dat is te danken aan het vierde opeenvolgende jaar dat de eikenbomen er volop vrucht dragen, al doen de beuken het dit jaar minder goed. Dankzij deze weelde overleven veel wilde varkens de winter. Bovendien schieten de jagers er in een jaar van overvloed minder omdat de dieren gemakkelijk voedsel vinden en zich niet naar het jachtterrein laten lokken. „Niet alle bossen lenen zich voor de jacht. Je wilt niet dat het gevaarlijk wordt voor wandelaars”, verklaart Erik Koffeman, secretaris van Faunabeheereenheid Gelderland.
Onder gunstige omstandigheden vermenigvuldigen zwijnen zich explosief. Een zeug werpt doorgaans vijf of zes biggen, maar het kunnen er ook elf zijn. Als het niet te koud, te nat of te droog is, sneuvelen er niet zo veel en dan kan het hard gaan. Dertig tot 40 procent van de aanwas wordt volwassen en kan binnen een jaar zichzelf voortplanten.
Voorjaarsstand
De Faunabeheereenheid (FBE) streeft op dit moment voor de Veluwe naar een voorjaarsstand van 1300 zwijnen, 4 per 100 hectare. „Dat lijkt niet veel”, erkent Koffeman „maar er is niet alleen bos, er zijn ook heidevelden, en daar is voor een zwijn niets te halen. Bovendien moet je rekening houden met de dam- en edelherten en de reeën, die ook eikels en noten of kiemplanten eten.” Er wordt op de Veluwe gestreefd naar natuurlijke verjonging van de bossen. „Als er te veel dieren zijn, gaat dat de draagkracht van het gebied te boven en komt daar niets van terecht.”
Om het afschot te bepalen, worden de dieren ieder voorjaar twee keer geteld. In kleinere gebieden kennen de jagers ze wel, ook al zijn zwijnen evenmin als herten aan een territorium gebonden. „Ze zwerven rond in een gebied dat wel 2000 hectare kan zijn. Reeën daarentegen zijn meer aan hun omgeving gehecht.” De ervaring leert dat nooit alle dieren worden geteld. „Dominante zeugen met jongen verjagen andere groepen (rottes), en die zie je dan niet.” Bij het vaststellen van het afschotquotum, dat overigens zelden wordt gehaald, wordt daar rekening mee gehouden.
De FBE bepaalt niet alleen het afschotquotum voor zwijnen, maar ook voor herten en reeën. Dat is geen onderonsje van jagers: de cijfers worden vastgesteld in overleg met boeren, particuliere grondbezitters, natuurorganisaties en overheden. Daarbij gaat het om „evenwicht tussen de belangen van dieren, bewoners, toeristen en ondernemers. Soms gaat het belang van het dier voor, soms leidt de overlast bij boeren of verkeer tot ingrijpen”, aldus de website van de FBE.
Biggen en jonge dieren
In jaren met veel eikels en noten, zoals de afgelopen jaren, scharrelen zwijnen gemakkelijk hun kostje bij elkaar. Ook een vogel die op de grond broedt en hagedissen en slangen eten ze met genoegen. Als er minder voedsel is en de eikels en noten op raken, eten zwijnen ook wortels en gras. De dieren laten zich dan gemakkelijker met wat mais naar de hoogzit lokken. Dat is een plateau op enkele meters hoogte waarvandaan de jagers ze schieten. „De meeste jagers strooien één of twee keer in week een blikje mais. Er zijn er ook die dat eens in de veertien dagen doen”, licht Koffeman toe. „Het moet wel met enige regelmaat.” Het gaat niet om enorme hoeveelheden, wekelijks een blikje mais is al 50 kilo in een jaar. En als een jager drie lokplaatsen inricht, zit hij al snel aan de maximaal toegestane 175 kilo op 100 hectare. „Het is niet de bedoeling dat er emmers voer heengaan, en zeker geen slachtafval, dat vreemd is aan het gebied.”
Sinds 1 juli, toen het jachtseizoen begon, zijn er al zo’n 3000 zwijnen geschoten. Vooral biggen en dieren van een jaar oud, zogenoemde overlopers. „Zo haal je snel de eerste 40 procent van het afschot.” Ook keilers (mannetjes) en zeugen worden geschoten, maar het is niet de bedoeling zogende moederdieren te doden, want dan zouden de biggen verkommeren en dat wil niemand.
Overlast
Dat een groot aantal zwijnen zo gemakkelijk aan de kost komt, betekent niet dat de boeren uit de buurt gevrijwaard zijn van overlast. „Integendeel. Zwijnen zijn alleseters, en door het looizuur in de eikels krijgen ze sterke behoefte aan dierlijke eiwitten om hun mineralenbalans in evenwicht te brengen. Het gevolg is dat ze uitwijken naar weilanden en akkers om er wormen en larven te zoeken. Met het omwoelen van de bodem richten ze in luttele uren flinke schade aan.”
Die schade blijft niet beperkt tot de landerijen van de boer. Rondtrekkende zwijnen vormen ook een gevaar op de weg. „Ongeveer 10 procent wordt aangereden”, is de ervaring. Koffeman: „Er zijn nu zo’n 400 aanrijdingen geweest en ik verwacht er dit jaar nog zo’n 100.”
Varkenspest
Zwijnen komen niet overal in Nederland voor. Ze zijn alleen op de Veluwe en in het Meinweggebied in Midden-Limburg toegestaan, maar het zwijn rukt op vanuit België en Duitsland. Zo is er een flinke populatie in het zuidoosten van Noord-Brabant. Hier, en ook in de rest van Nederland, geldt de nulstand en moeten formeel alle zwijnen worden gedood, onder meer vanwege de angst voor varkenspest.
Faunabeheerplan en wildbeheereenheden
Elke provincie heeft een Faunabeheereenheid (FBE), die het beleid van de provincie uitvoert en jaarlijks vaststelt hoeveel dieren er moeten worden geschoten om schade en overlast te beperken. Daarvoor wordt een faunabeheerplan opgesteld dat het provinciebestuur goedkeurt. Jagers spreken daarom bij voorkeur van ”beheer” en niet van ”jacht” als het om zwijnen gaat.
De provincie is verdeeld in kleinere gebieden waarin de wildbeheereenheden zorgen voor uitvoering van het faunabeheerplan, en dus voor het afschieten van dieren. In Gelderland zijn dat er 49. De wildbeheerdeenheid bestaat uit vrijwilligers. Dat betekent niet dat er vrijblijvend wordt gejaagd, benadrukt FBE-secretaris Erik Koffeman. Jagers steken enorm veel tijd in hun hobby: wel veertig uur om één zwijn te schieten. Dat geeft aardig aan waarom jacht niet kan worden geprofessionaliseerd. Koffeman: „Op sommige dagen in het seizoen zitten er wel 400 mannen op de hoogzit, wat zouden die de rest van het jaar moeten doen?’’