DENK-Kamerlid Azarkan: Wij zijn geen verzuurde moslimmannen
Meehelpen met het op de kaart zetten van de beweging DENK; laten zien dat het geen club is van verzuurde, allochtone mannen. Dat is de missie van Kamerlid Farid Azarkan. „DENK is geen islamitische partij.”
Weet u bij welke partij Gert-Jan Segers als tweede uitkwam toen hij de StemWijzer invulde? vraagt Azarkan. Het antwoord geeft hij zelf: bij DENK. De CU-leider reageerde verrast en wees op de stijlverschillen tussen DENK en ChristenUnie. „Maar”, zegt Azarkan op zijn werkkamer aan het Haagse Binnenhof, „voor Segers’ verbazing was geen reden. Wij zijn een fatsoenlijke partij en onze ideeën zijn gewoon goed.”
PERSOON
U bent geboren in Marokko, in het noordelijke Rifgebergte. Hoe is het om daarvandaan in Nederland te belanden?
„In de jaren zestig zijn vele tienduizenden Marokkaanse mannen weggetrokken, op zoek naar een beter bestaan. Mijn vader was een van hen. Hij ging in 1968 zijn broer achterna die in Gouda werkte en kon aan de slag in een kaasfabriek. Acht jaar later is mijn moeder hem achterna gereisd met haar zeven kinderen, onder wie ik. We kwamen terecht in Schoonhoven. Daar ben ik opgegroeid. Na de lagere school heb ik drie jaar les gehad op het Coornhert Lyceum, aan de rand van de Oosterwei in Gouda. Die wijk werd later bekend als Marokkanenwijk. Later ben ik overgestapt naar het Schoonhovens College. Daar heb ik mijn havodiploma gehaald.”
Er zijn Marokkanen die door de manier waarop ze hier zijn ontvangen een afkeer hebben gekregen van Nederland. Geldt dat ook voor u?
„Nee. Ik heb best hulp ondervonden om hier mijn weg te vinden. Bijvoorbeeld van meester Van de Bunt van de Emmaschool, mijn lagere school. Die man straalde uit: „Als je in Nederland de mouwen opstroopt, kom je een heel end.” Ook bij de vv Schoonhoven, de plaatselijke voetbalclub, ben ik goed begeleid. Ik was een balvaardige speler en werd tijdens het spel soms luidkeels aangemoedigd. Dat Nederlandse ouders mijn spel volgden en me publiekelijk complimenteerden, ja, dat deed mij wel wat.”
In uw geboortestreek is het momenteel erg onrustig. Wat is daar gaande en gaat dat u aan het hart?
„Een deel van de Rifbevolking is zich onder leiding van Nasser Zafzafi gaan verzetten tegen de manier waarop het gebied al jaren wordt achtergesteld. In mijn ogen terecht. Ik vind het onrechtvaardig dat fatsoenlijke investeringen in de Rifstreek op zo’n manier moeten worden afgedwongen. De overheid had moeten zorgen voor goede voorzieningen, en de corruptie daar meer en beter moeten tegengaan. Ik hoop dat Marokko Zafzafi niet monddood maakt. Wat hij doet, vergt moed.”
Van 2008 tot 2016 was u hét gezicht van het Samenwerkingsverband van Marokkanen in Nederland (SMN). U was er adviseur, woordvoerder en directeur. Waar deed u het allemaal voor?
„Als vroeger een imam iets controversieels had geroepen, of er waren problemen rond Marokkaanse jongeren, dan stapte de pers vaak lukraak op een zogenaamde woordvoerder af. Dan kwam er een slecht Nederlands sprekende, Marokkaanse moskeebestuurder in beeld die nog niet helemaal doorhad wat er precies speelde. Dat schuurt heel erg met onze schaamtecultuur, want die bestuurder staat daar wel namens ons allemaal. Ik was een van degenen die vonden dat we als Marokkaanse gemeenschap zelf moesten zorgen voor een geloofwaardig aanspreekpunt voor de media.
Verder, vanaf de aanslagen in New York op 9/11 en de opkomst van eerst Fortuyn en later Wilders wordt er in Nederland stevig en ongenuanceerd op Marokkanen ingehakt. Dat vroeg en vraagt gewoon om weerwoord. Door het SMN is op enig moment gezegd: We moeten het beide doen. Als er problemen zijn in eigen kring moeten we die benoemen en aanpakken. Én we moeten proberen een volwaardige gesprekspartner te zijn in het minderhedendebat. Ik wilde daar graag aan bijdragen.”
Toen de Oosterwei in het nieuws kwam, sprak u als SMN-boegbeeld van „een intensieve Marokkanenhouderij” in Gouda. Een stevige term.
„Ja, maar toen ik er een kijkje ging nemen was ik oprecht verbaasd. Vanuit mijn tijd op het Coornhert stond mij het beeld bij van een normale wijk, met een gezonde mix van oud, jong, allochtoon, autochtoon, gelovig en niet-gelovig. Tijdens de rondleiding zag ik dat alles wat Marokkaans én werkloos of arbeidsongeschikt was op een paar vierkante kilometer bij elkaar was gezet. Dat heeft bij het ontstaan van allerlei spanningen zeker een rol gespeeld.
Natuurlijk kwam destijds ook de vraag aan bod: Hoe lossen we deze moeilijkheden op? Én, hoe voorkomen we ze voortaan? Veel Marokkaanse bestuurders, zoals Ahmed Marcouch of Ahmed Aboutaleb, vluchten op zo’n moment meteen in stoerdoenerij. Dan beginnen ze over ”tuig dat moet worden aangepakt” en over ”gedrag dat je niet moet tolereren”. Waarom, denk ik dan. Ik denk dat Gouda met een beter spreidingsbeleid en andere voorbeelden van slagvaardig bestuur veel problemen had kunnen voorkomen. Daar heb ik met die term toen aandacht voor gevraagd.”
U pleitte in uw tijd bij het SMN voor een avondklok om probleemjongeren van de straat te houden. Waarom was dat géén spierballentaal?
„Omdat ik er niet bij zei: Alleen voor die en die groep. Of: Alleen in die wijken. Als het je insteek is om samenlevingsproblemen te willen oplossen, is stigmatisering nergens voor nodig. Dat hoeft helemaal niet. Ik vind: Als je acht jaar bent, dan loop je na acht uur ’s avonds niet meer alleen op straat. Dan heb je of een ouder iemand bij je, of je zit lekker binnen met een glas melk. En daarna ga je lekker naar bed.”
Doen bestuurders die specifieke maatregelen voor specifieke bevolkingsgroepen voorstellen dat volgens u bewust?
„Dat het bij een aantal gewoon zo is, lijkt me wel duidelijk. Neem bijvoorbeeld Aboutaleb. Rotterdamse Turken die uit solidariteit de straat op gaan met een Turkse vlag, omdat in Turkije een staatsgreep dreigt en de straaljagers over het parlement vliegen; dat vindt hij helemaal niks. Maar als er een horde Feyenoordsupporters aan het rellen slaat en de politie belaagt omdat ze het kampioensfeestje van hun club nog een weekje moeten uitstellen, zegt hij: Laten we het niet te zwaar opvatten. Zelfs als er honderd man wordt opgepakt.”
POLITIEK
Sinds maart bent u Tweede Kamerlid voor DENK. Waarom ging u de politiek in?
„DENK gaat voor een rechtvaardige samenleving waarin ieder een plek heeft, ongeacht zijn afkomst. Eigenlijk is mijn boodschap tweeledig. Naar jonge mensen die nu soms uitgesloten dreigen te worden vanwege hun huidskleur of hun achternaam wil ik uitstralen: „Doe als ik. Eis je plekje op in de samenleving.” Zulke jongeren wil ik hoop en inspiratie bieden. Daarom zit ik hier.
Verder ben ik er klaar mee dat zo veel burgers in dit land vanwege hun afkomst of hun geloof over één kam worden geschoren. Kijk maar eens wat er na een aanslag gebeurt bij de talkshowtribunalen van Jinek of Pauw. De ene na de andere pseudodeskundoloog mag leeglopen. En de conclusie is: de moslims hebben het gedaan. Dit land heeft gewoon een obsessie ontwikkeld voor de islam. Maar je kunt omdat er ergens een aanslag is gepleegd, geen hele groep collectief ter verantwoording roepen. Dat is raar en ik word daar moe van. Bij de laatste verkiezingen hebben ruim 210.000 mensen op ons gestemd, zodat we op het hoogste podium, in de Tweede Kamer, namens hen eindelijk eens kunnen terugzeggen dát zo’n opstelling raar is. Wij eisen onze plek op in de democratie.”
Is het emanciperen en mobiliseren van moslims hét doel van DENK?
„Dat suggereert, vind ik, te veel dat wij een partij zijn van verzuurde moslimmannen. Dat zijn we niet, we zijn sowieso geen moslimpartij. Wij zien dat de samenleving wordt beheerst door onzekerheid en angst. DENK zegt: Laten we niet op zoek gaan naar zondebokken, dat lost niets op. Er is een beter antwoord mogelijk en dat is ons verkiezingsprogramma. Wij willen er zijn voor iedereen die te maken krijgt met racisme of uitsluiting. Of dat nu in het onderwijs is of op de huizenmarkt. Daarom willen we het leenstelsel terugdraaien, om maar wat te noemen. En we willen dat er meer wordt geïnvesteerd in de sociale woningbouw.”
DILEMMA’S
Wel of geen Facebookfilmpjes inzetten in campagnetijd om Turkse of Marokkaanse mede-Kamerleden zwart te maken?
„Bedoeld is waarschijnlijk: wel of geen filmpjes inzetten om hypocriete Kamerleden te ontmaskeren. Kijk, in dit gesprek is mij een paar keer voorgehouden: Toen en toen zei u dit en dat. En wat zeg ik dan? „U bent gemeen, u maakt mij zwart?” Nee, ik geef gewoon aan hóé ik dat bedoelde en of ik het nog steeds zo zie.
Wij merkten tijdens de campagne dat een aantal collega-Kamerleden probeerde stemmen te werven bij moskeeën. Dat ging van: Ja, wij staan pal voor jullie, jullie kunnen op ons rekenen, en noem maar op. Nou, laat het maar zien dan. Bijvoorbeeld als er in de Kamer wordt gestemd over het verbieden van de rituele slacht of het meefinancieren van het beveiligen van moskeeën. Nou, niet dus. Wat wij aan de kaak wilden stellen, was dat het stemgedrag van sommige Kamerleden soms haak stond op hun beloftes aan de kiezer. Als je dat als journalist uit de doeken doet, win je een award. Als wij het doen, staat iedereen op z’n achterste benen. Ik vind dat raar.”
Tunahan Kuzu of Nasser Zafzafi?
„Zoals ik al zei, vind ik Zafzafi’s protestacties in het Rifgebied terecht. Wat hij doet, vergt moed. Maar met Kuzu heb ik meer affiniteit, hij is onze politiek leider. Dus ik kies voor Kuzu.”
Kinderen knuffelen of zo Spartaans mogelijk opvoeden?
„Ah, ik denk dat ik nu geconfronteerd ga worden met een uitspraak die ik ooit heb gedaan over de Marokkaanse familiecultuur van vroeger. In 2014 heb ik gezegd: Nederlandse ouders kunnen intimiteit openlijk met hun kinderen bespreken en daar worstelen Marokkaanse ouders mee. Nu ligt dat natuurlijk veel genuanceerder, maar ik kwam daarop toen we in 2014 bij het SMN de hulplijn radicalisering openstelden, voor bezorgde ouders van mogelijke jihadgangers. We spraken toen met zo’n bezorgde vader en die zei: „Mijn zoon vindt het moeilijk om met mij in contact te komen en ik met hem. Als hij weet dat ik thuis ben omdat mijn schoenen in de gang staan, gaat hij weer weg. Pas als die schoenen weg zijn, komt hij binnen.” Een andere ouder zei: „Ik vind het moeilijk om mijn kind in aanwezigheid van anderen een dikke knuffel te geven. Of een kus.”
Nou ja, hoe dan ook, het draait dus om de vraag: Is er vertrouwen, intimiteit? Is een kind genegen om in moeilijke momenten nog verbinding te maken met ouders en dilemma’s te delen? Voor de generatie waartoe bijvoorbeeld mijn vader behoorde, was het moeilijk om genegenheid te tonen richting je eigen kind. En als binding niet meer vanzelfsprekend is, ja, dan is het natuurlijk ook niet vreemd als een kind zich op zeker moment wat isoleert. Ik zie wel dat mijn generatie daarin een omslag heeft gemaakt, ik ook. Ja, ik ben heel close met mijn kinderen, we knuffelen heel wat af. Dus dat is gelijk het antwoord op de vraag.”
Suikerfeest of Koningsdag?
„Eh, volgens mij kan dat ook allebei. Op Koningsdag moet ik altijd werken bij mijn broer in de zaak. ’s Morgens kijk ik snel of ik met de kids nog een plekje kan verwerven op de vrijmarkt in Culemborg. En vanaf ongeveer 11.00 uur loop ik ijs te scheppen in Schoonhoven.
Tijdens het Suikerfeest kies ik er wel voor om echt vrij te zijn, maar ik zit er tamelijk pragmatisch in. In mijn tijd als directeur van de Rijksgebouwendienst kwam het wel voor dat een belangrijk werkoverleg niet verzet kon worden. Dan ging ik daar gewoon heen, Suikerfeest of niet. Werk en religie hoeven elkaar wat mij betreft niet te bijten. Zolang je jezelf maar een beetje dienstig opstelt.”
zomerserie nieuw in de Kamer
Dit is het laatste deel in een vijfdelige serie over nieuwe, dit jaar aangetreden Kamerleden. Wat is hun achtergrond? Wat verbaast hen als nieuwkomer in het parlement?
Farid Azarkan
Farid Azarkan werd in 1971 geboren in een kleine buurtschap net buiten het dorp Beni Bouayach in Marokko en kwam als 8-jarige naar Nederland. Vanaf eind 2007 raakte hij betrokken bij het Samenwerkingsverband Marokkanen in Nederland, waarna hij zich ontwikkelde tot een graag geziene gast in talkshows.
Na diverse avondopleidingen begon Azarkan aan een glanzende carrière bij de overheid. In 2013 belandde hij in de directie van het Rijksvastgoedbedrijf. Volgens de Volkskrant was hij „een flitsende manager.” In 2015 koos hij voor een nieuwe loopbaan als vastgoedondernemer.
Als kandidaat-Kamerlid voor DENK stelde Azarkan begin dit jaar voor de Coentunnel en de Piet Heintunnel anders te noemen en namen uit het koloniale verleden te schrappen. Het DENK-verkiezingsprogramma pleit eveneens voor het dekoloniseren van onze straatnamen, bruggen, tunnels en musea.
Azarkan is getrouwd en heeft vier kinderen; drie uit een eerder huwelijk.