Van de melkkar naar de leerstoel
In zijn jonge jaren ging Arie van Nieuw Amerongen met zuivel langs de deur, maar daarin zag hij niet zijn toekomst. De zoon van een Veenendaalse melkboer wilde studeren en klom op tot hoogleraar in de orale biochemie. Zonder zijn achtergrond te verloochenen. „Voor God hebben maatschappelijke rangen en standen geen betekenis.”
Al jong maakte Geert van Nieuw Amerongen kennis met de moeiten van het leven. Na de lagere school moest hij aan het werk om zijn bijdrage te leveren aan het gezinsinkomen. Als jongen van vijftien verloor hij zijn vader, die op een keuterboerderijtje buiten Veenendaal hard werkte voor weinig geld. Geert zette het bedrijfje voort en ging daarnaast langs de deur zuivel verkopen. Met een transportfiets. „Eerst bij familie, vrienden en bekenden, later ook breder”, weet zoon Arie. „Zo heeft hij de zaak langzaam uitgebouwd. Zijn jongere broer nam het boerderijtje over. Mijn grootmoeder kreeg het pas wat ruimer toen ze begon te trekken van Drees.”
Vanwege de groei van de melkhandel verving vader Van Nieuw Amerongen zijn transportfiets voor een dresseerkar, bedoeld voor het trainen van jonge trekpaarden. „Met dat voertuig trok hij langs de klanten en gingen we zo nu en dan op familiebezoek.” Arie, de derde van vier kinderen, werd net als de rest van het kroost ingeschakeld bij het draaiend houden van de melkzaak. Die vroeg alle aandacht en energie van zijn ouders. „Ambitie om hogerop te komen, was hun vreemd. Ze waren tevreden met wat ze hadden. Hun bestaan werd gestempeld door hun geloofsleven, op een natuurlijke manier. Vader zong van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat psalmen en gezangen.”
Repatrianten
Zijn oudste zus ging al vroeg mee uit venten. „Later werd die taak overgenomen door mijn oudere broer en zocht zij een administratieve baan. Toen mijn broer in militaire dienst moest, is ze gedurende twee jaar mijn vader weer gaan helpen. Om te voorkomen dat ik van school moest komen. Op zaterdag hielp ik haar. Daar heb ik veel van opgestoken. Vooral mensenkennis. En het belang van vriendelijkheid. „Je moet zo met je klanten omgaan dat je er morgen weer op de stoep kunt staan”, hield vader ons voor. Aan die wijze les heb ik veel te danken.”
Een deel van de klantenkring bestond uit andere kleine middenstanders in Veenendaal. „Bij de sigarenboer aan wie vader melk en kaas leverde, kocht hij zijn rookwaar. En omgekeerd. Zo hielpen deze mensen elkaar.” In de jaren vijftig werd de melkhandel door de Veenendaalse Melkinrichting en Zuivelfabriek (VEMIEZ) gesaneerd. De venters kregen een vaste wijk toegewezen. Voor Geert van Nieuw Amerongen was dat de buurt waar hij woonde en het buitengebied. Later werd er een nieuwe wijk aan toegevoegd, gebouwd voor mensen uit Indonesië. „Zowel gerepatrieerde Nederlanders als mensen van Indische komaf. Toen ik jaren later een Molukse vrouw als secretaresse kreeg, voelde dat heel vertrouwd.”
Tweepersoonsbed
De dresseerkar had intussen plaatsgemaakt voor een platte wagen. „Toen mijn zus in de zaak kwam, kocht mijn vader zijn eerste Volkswagenbus. Dat was iets bijzonders.” De levensstijl in het gezin bleef eenvoudig. „Voor de broodmaaltijd kregen we alleen een mes. Met de warme maaltijden aten we alles van hetzelfde bord, met een lepel en een vork. Zondags was er ook soep. Die kregen we pas als we de aardappelen, de groente en het vlees op hadden. Wanneer je je bord niet goed leeg had gelepeld, at je soep met jus en aardappelresten.”
Een eigen slaapkamer was een luxe voor de rijken. „Samen met mijn broer lag ik in een tweepersoonsbed. Later deelde ik dat bed met mijn aanstaande zwager, die twee jaar bij ons heeft ingewoond. Niemand die daar een punt van maakte.” Vakantie was een uitspatting die de kleine middenstander zich niet kon veroorloven. Eenmaal per jaar werd de veemarkt in Utrecht bezocht, daar bleef het bij. „Hoogtepunt van het jaar was voor ons de dag waarop mijn vader bij een klant verse paling kocht. Die bakte mijn moeder zelf.”
De Veenendaalse melkboer vond het al heel wat dat Arie naar de mulo kon. Zijn tweede zoon was daarmee niet tevreden. Die wilde naar de hbs in Veenendaal. „Daar waren mijn ouders niet vrolijk over. Ik had het veel te hoog in de bol. Toch is het me gelukt. Ik heb mijn vader over de streep gekregen met het argument dat drie jaar hbs gelijkstond aan vier jaar mulo. Met mijn veertiende jaar lukte het me om hbs-b erbij te praten.” Contacten had hij niet veel op de Hogere Burgerschool. „Slechts met één jongen ben ik bevriend gebleven, tot nu toe. De meeste leerlingen kwamen uit gegoede kring. Ik moest elke zaterdag thuis meehelpen. Toch ging ik in die tijd al de leegheid zien van een leven dat opgaat in pleziertjes en vermakelijkheden.”
Meneer
Over zijn studie in de alfa- en de bètavakken werd thuis nooit een woord gewisseld. Een ongetrouwde tante was de enige die er belangstelling voor toonde. „Het blikveld van mijn ouders was beperkt. Daardoor moest ik zelf mijn intellectuele problemen zien op te lossen. Dat heeft ook voordelen. Het heeft me onafhankelijk gemaakt in mijn denken.”
In het laatste jaar van de hbs kwam hij opnieuw met een verrassing bij zijn vader. „Ik wilde naar de Vrije Universiteit in Amsterdam. Dat vonden ze in de familie te gek voor woorden. Een van de tantes van mijn vader zei: „Geert, dan kun je je zoon wel afschrijven!” De universiteit werd beschouwd als een ongeloofsinstituut. Die opvatting ging gepaard met de vrees dat ik mijn milieu zou ontgroeien. Een angst die niet ongegrond was, heb ik later ontdekt. Veel medestudenten zag ik wegdrijven van hun christelijke achtergrond.”
Hij vroeg zijn vader hem voor één jaar de kans te geven; daarna wachtte de dienstplicht. „Het zijn 45 jaren geworden. Al die tijd heb ik met heel veel plezier aan de VU gestudeerd, gewerkt en gedoceerd.” Tot aan zijn trouwen bleef hij op zaterdag helpen met venten. „Mijn vader werd in de wijk aangesproken met ”Geert”, tegen mij zeiden ze ”meneer”. Vader ging daar goedmoedig mee om, zelf vond ik het vervelend. Ook thuis was ik een buitenbeentje, al heb ik nooit iets van jaloezie gevoeld. Mijn broer en twee zussen accepteerden dat ik anders was. Omgekeerd heb ik me nooit boven hen verheven gevoeld.”
Jacquet en smoking
Aan de VU, waar hij biochemie ging studeren, raakte hij binnen een week bevriend met een degelijk gereformeerde jongen. „Later is hij helaas een andere kant op gegaan, maar in die jaren hadden we veel steun aan elkaar. Voor de sociale contacten sloot ik me aan bij de studentenvereniging SSR. In de tweede helft van mijn studie, toen de geestelijke dingen voor me gingen leven, ben ik overgestapt naar de CSFR. Daar zijn hechte vriendschappen ontstaan. Die vereniging heeft veel voor me betekend, vooral in geestelijk opzicht.”
Dat neemt niet weg dat de emeritus hoogleraar ook aan de SSR met waardering terugdenkt. „Daar heb ik vooral maatschappelijke dingen geleerd. Onder meer omgangsvormen, zoals eetgewoonten in de wat hogere kringen. Die zijn me door oudere studenten bijgebracht. Aan het eind van de groentijd was er een galadiner. Dan moest je in een deftig restaurant kunnen dineren zonder onbehoorlijke dingen te doen. We leerden ook welke kleding we moesten dragen bij een bepaalde gelegenheid. Wanneer een smoking, wanneer een rok, wanneer jacquet? En met welke toebehoren? Daar was ik heel blij mee. Je voelt je prettiger en veiliger als je bekend bent met de etiquette. Toen ik hoogleraar werd, hoefde ik niet om me heen te kijken om te zien hoe collega’s de dingen deden.”
Baret
In 1974 promoveerde hij, nog geen dertig jaar oud, op een serie wetenschappelijke artikelen. „Mijn familie heb ik pas ingelicht toen de promotiedatum bekend was. Mijn vader was al overleden, mijn moeder begon te huilen van ontroering. En schrik. Ze dacht dat het een examen was waarvoor je kon zakken. Een week voor het promoveren stuurde ze me een brief waarin ze al haar emoties verwoordde. Al zei ik honderd keer dat de strijd al gestreden was, haar grote vrees was dat ik zou zakken.”
De jaren door bleef de academicus uit Breukelen, gespecialiseerd in de biochemie van de mondholte, trouw aan de VU. Ook toen de tandheelkundige faculteit van de Vrije Universiteit en die van de Universiteit van Amsterdam halverwege de jaren 80 ineen werden geschoven tot ACTA (Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam). De fusie zorgde binnen de staf van de VU-faculteit voor grote beroering. Tot veler verbazing werd de orthodox-christelijke Van Nieuw Amerongen in 1990 benoemd als hoogleraar. Toen hij het aan zijn hoogbejaarde moeder vertelde, begon ze opnieuw te huilen. „Dat kón niet, Arie hoogleraar. Daar had ze gelijk in. Het wás ook een wonder. Bij mijn inauguratie was ze niet aanwezig. Dat kon ze emotioneel niet aan. Andere familieleden waren er wel. Die vonden het geweldig om hun Arie in toga en met baret te zien.”
Emeritaat
Tien jaar geleden ging de reformatorische biochemicus met emeritaat. Nu is hij hoogleraar in ruste. Tegelijk weet hij zich nog altijd de zoon van een kleine middenstander. „Niet dat ik me tussen collega’s door mijn afkomst minderwaardig voelde, maar ik heb nooit de behoefte gehad om me boven mijn familie te verheffen. Daarin speelt ook het geloofsleven een cruciale rol. Voor God hebben maatschappelijke rangen en standen geen betekenis. Er is maar één ding écht van belang: te weten verzoend te zijn met Hem. Dat besef voorkomt dat je buiten je schoenen gaat lopen.”
Voor zijn kinderen was het vanzelfsprekend dat ze gingen studeren. „Ze hadden wat dat betreft een veel gunstiger uitgangspositie dan ik. Dat zien ze ook. Vooral de meiden hebben het als een pre ervaren. Toch voel ik me niet benadeeld door mijn afkomst. Met groot respect denk ik terug aan wat mijn eenvoudige vader en moeder me hebben meegegeven, door hun eenvoud, vriendelijkheid en Godsvertrouwen. Daarmee hebben ze een blijvend stempel op mijn leven gezet.”
Biografie
Naam: Arie van Nieuw Amerongen
Leeftijd: 72 jaar
Burgerlijke staat: gehuwd, vader van 11 kinderen en grootvader van 32 kleinkinderen
Kerkverband: hersteld hervormde gemeente te Breukelen, voorzitter van de kerkenraad
Beroep vader: melkhandelaar
Eigen beroep: emeritus hoogleraar in de orale biochemie
zomerserie De sprong omhoog
Dit is het eerste deel van een serie over christenen die vanuit een eenvoudig milieu opklommen tot een vooraanstaande positie. Volgende week vrijdag deel 2.