Kerk & religie
Van het calvinisme in Poitou resten alleen nog sporen

Niet alles is wat het lijkt. Dat geldt ook voor een eenzame parasolden in het landschap van Poitou. Achter zo’n boom in het westen van Frankrijk kan zomaar protestantse geheimtaal uit vervlogen tijden schuilgaan.

17 June 2017 19:12Gewijzigd op 16 November 2020 10:49
De protestantse ‘temple’ van Beaussais, in de West-Franse regio Poitou. Slechts incidenteel worden er in dit Romaanse kerkgebouw uit de 12e eeuw nog diensten belegd. De kerk doet in de eerste plaats dienst als onderkomen van het ‘Musée du Poitou protestan
De protestantse ‘temple’ van Beaussais, in de West-Franse regio Poitou. Slechts incidenteel worden er in dit Romaanse kerkgebouw uit de 12e eeuw nog diensten belegd. De kerk doet in de eerste plaats dienst als onderkomen van het ‘Musée du Poitou protestan

Het calvinisme in Frankrijk –geboorteland van Johannes Calvijn– heeft anno 2017 niet veel aanhangers meer. Ook niet in Poitou, waar het na de Reformatie flink wortel schoot. Ook al ligt het percentage protestanten in deze regio nog altijd beduidend hoger dan de 2 procent voor heel Frankrijk, met de opvattingen van de in Noyon geboren hervormer hebben ze weinig meer. De nagenoeg lege kerken op zondag spreken boekdelen. De benaming protestant is vooral een sociologische aanduiding geworden voor betrokken burgerschap en het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid.

Het plaatsje Beaussais vormt daarop geen uitzondering. Lange tijd kwamen protestanten hier samen in een romaans kerkgebouw uit de 12e eeuw. Een unicum. Tijdens de vervolging van de hugenoten onder de Franse koning Lodewijk XIV (1638-1715) werden hun kerkgebouwen immers met de grond gelijkgemaakt. Toen hun nazaten onder keizer Napoleon in 1802 opnieuw eigen diensten mochten beleggen, betekende dat in de meeste gevallen de bouw van een nieuwe kerk. In Beaussais kregen de protestanten echter het kerkgebouw van de rooms-katholieken toegewezen. Het dorpje met indertijd 750 inwoners telde niet meer dan drie rooms-katholieke gezinnen en van hun kerk werd niet veel gebruikgemaakt. Zo veranderde de ”église”, kerk, –een woord waarop alleen rooms-katholieken aanspraak mochten maken– in een protestantse ”temple”.

Museum

„Kerkdiensten vinden hier bijna niet meer plaats”, vertelt Mathilde Allard in het donkere kerkgebouw met de kleine ramen, waarvan het koor sinds 1911 de status van historisch monument heeft. „En al helemaal niet in de winter.” De reden laat zich raden. Hoewel de meeste bomen hun verkleurde bladeren nog niet hebben verloren, is het al steenkoud in het kerkgebouw zonder verwarming; de buitentemperatuur ligt zeker enkele graden hoger.

Allard is verbonden aan de ”Maison du protestantisme poitevin”, een vereniging die de herinnering aan het protestantse verleden in de regio levend houdt. Dat gebeurt onder meer in het ”Musée du Poitou protestant”, dat voor een deel is ondergebracht in de kerk van Beaussais. Het andere deel bevindt zich op de benedenverdieping van een gebouw naast de kerk – een ruimte die niet veel groter is dan een flinke woonkamer.

Aan de hand van een viertal verlichte panelen worden de vier grote periodes uit de geschiedenis van de hugenoten voor het voetlicht gebracht, vertelt Allard terwijl ze in de kerk een paar gordijnen langs de wand opzijschuift. Dat zijn achtereenvolgens de komst (1534) van Calvijn naar Poitiers, de godsdienstoorlogen in de regio en het Edict van Nantes (1598), de dragonnades (vanaf 1680) in Poitou gevolgd door de vlucht naar het buitenland, en ten slotte het ondergrondse leven (vanaf 1685) in de periode die bekendstaat als de ”Woestijn” en eindigt met de revolutie van 1789.

Bij elk paneel, dat is onverdeeld in meerdere zwart-witillustraties, hoort een videofragment met uitleg. Voor bezoekers uit het buitenland is er ondertiteling in het Engels of Duits. Niet in het Nederlands. De vraag is echter of dat nodig is. In 2016 heeft het museum tot dusver nog geen enkele Nederlander verwelkomd, weet Allard. „Wel een Hongaar en een Chinees.”

In de videofragmenten wordt ‘verslag gedaan’ door Jean Migault (1644-1707). Migault is schoolmeester, notaris en Bijbellezer in de gereformeerde kerk van Mougon, als de Franse koning Lodewijk XIV vanaf 1680 de protestanten openlijk begint te vervolgen. Berucht worden de gedwongen inkwartieringen van soldaten bij protestantse gezinnen. Ook Migault krijgt ermee te maken. Met zijn vrouw weet hij aan de dragonders te ontkomen, waarna ze zich met hun kinderen schuilhouden. Een grote slag treft de hugenoot als zijn vrouw Elisabeth in 1683, een week na de geboorte van hun veertiende kind, overlijdt.

Om de herinnering aan hun moeder voor zijn kinderen levend te houden, klimt Migault in de pen. In zijn verslag, dat begint rond 1680, krijgen de vervolgingen en andere wederwaardigheden van het gezin na de dood van Elisabeth ruime aandacht. Zijn verhaal eindigt in 1689, als Migault met de meeste van zijn kinderen naar Holland is gevlucht. Migault zal in 1706 in het Noord-Duitse Emden overlijden. Hij is dan hoofd van de Franse school en voorlezer in de Waalse kerk. In de vorm van een dagboek zullen zijn pennenvruchten voor het eerst in 1824 worden uitgegeven.

Graven

Een van de praktische gevolgen van de vervolging van de hugenoten wordt zichtbaar achter de ”temple”. Daar bevindt zich een handvol graven waarvoor nauwelijks ruimte is; ze zijn direct omgeven door een heg en gaas. De oorzaak wordt snel duidelijk. „Lange tijd hadden protestanten niet het recht te worden begraven in de ‘gewijde’ grond op de begraafplaats van de kerk. Hugenoten waren gedwongen hun overledenen elders te begraven, bijvoorbeeld in de tuin, of het open veld. Deze graven zijn daarvan een voorbeeld”, aldus Allard. Om problemen te voorkomen en het graf geheim te houden, vond de begrafenis vaak ’s nachts in alle stilte en zonder plechtigheden plaats. „De grafstenen die je ziet, zijn van later datum.”

Na de Franse revolutie verloor de rooms-katholieke kerk haar alleenrecht op begrafenissen en moest ze een deel van de begraafplaats reserveren voor protestanten. In veel gevallen kregen de laatsten echter hun eigen dodenakker. Desondanks bleef een deel van de protestanten hun dierbaren begraven op de plek van het voorgeslacht – een gebruik dat tot op de dag van de dag doorgaat. „De laatste begrafenis achter de kerk in Beaussais heeft in de 20e eeuw plaatsgevonden”, weet Allard.

Veel van dergelijke protestantse ‘begraafplaatsen’ worden in hun voortbestaan bedreigd. Weliswaar zijn ze onvervreemdbaar, maar de moeite om ze te onderhouden, het vertrek van nabestaanden naar andere plaatsen en de verkoop van de grond betekenen regelmatig hun definitieve einde. Om die ontwikkeling tegen te gaan, werd in 1997 de Vereniging voor het Behoud van Protestantse Familiegraven, ASCFP, opgericht. De vereniging brengt de graven in kaart, restaureert en onderhoudt ze, en probeert ze toegankelijk te maken wanneer ze zich op privéterrein bevinden.

Bij sommige illegale begraafplaatsen werd een cipres of parasolden geplant. Deze dennenboom, die niet tot de oorspronkelijke vegetatie van Poitou behoort, werd een ‘handelsmerk’ van de protestanten in de regio. Volgens de overlevering brachten verkopers van Bijbels en protestantse lectuur de zaden van dennenappels mee uit het zuiden van Frankrijk. Dat ging vergezeld van het verzoek om ze te planten bij woningen waarvan de bewoners de hugenoten welgezind waren. Op die manier ontstond er in Poitou een heuse predikantenroute.

Parasoldennen uit de periode van de ”Woestijn” zijn er niet meer; de boomsoort wordt niet ouder dan 150 tot 200 jaar. De exemplaren die nu nog in Poitou zijn te vinden, gaan niet verder terug dan de 19e eeuw. In die tijd werden de bomen opnieuw geplant als symbool van herwonnen vrijheid.

Jean Rivierre

Behalve het museum in Beaussais beheert het ”Maison du protestantisme poitevin” sinds 2009 ook het documentatiecentrum Jean Rivierre in het 3 kilometer verderop gelegen La Couarde. In dit gebouw bevindt zich het archief van de vereniging, evenals de genealogische gegevens van protestantse families uit Poitou. Basis daarvoor vormt het levenswerk van Jean Rivierre. Deze predikant (1904-1992) heeft bijna vijftig jaar van zijn leven besteed aan historisch en genealogisch onderzoek van het protestantisme in Poitou.

Bij zijn omvangrijke archiefonderzoek –regionaal, nationaal en over de landsgrenzen– is Rivierre teruggegaan tot de periode van de geloofsvervolging. Het resultaat zijn bijna 6500 handgeschreven vellen papier met informatie over het wel en –vooral– wee van protestantse families in Poitou. „Niet alles” valt in de veertien delen terug te vinden, zegt Mathilde Allard, maar ze bevatten wel „enorm veel informatie.”

Hoewel Rivierres overzichtswerk een aantal keren is gedupliceerd ten behoeve van andere archieven, mogen belangstellenden alleen in La Couarde kopieën maken. Toch loopt het niet storm. Het aantal bezoekers van het centrum beperkt zich tot enkele tientallen per jaar. Naast Fransen gaat het om Britten, Duitsers, Nederlanders en Canadezen.

Meer bezoekers zijn nodig om het hoofd financieel boven water te kunnen houden, aldus Allard, momenteel de enige betaalde kracht van de vereniging. Van de lokale overheid ontvangt de vereniging wel subsidie, maar dat betekent wel dat ze voorzichtig moet opereren. In een land waar kerk en staat strikt zijn gescheiden, hoeft er maar weinig te gebeuren voordat de beschuldiging van proselitisme klinkt en de subsidie wordt ingetrokken.

Historische routes

Wie het protestantse verleden van Frankrijk nog verder wil opsnuiven, kan ervoor kiezen om de weg van Beaussais naar La Couarde en terug te bewandelen via het Hugenotenpad. De 6 kilometer lange wandelroute, die begint bij de temple in Beaussais, voert niet alleen langs het Centre Jean Rivierre in La Couarde, maar ook langs protestantse graven, een parasolden en plaatsen waar hugenoten in het geheim bijeenkwamen. Het hugenotenkruis dient als markering van de route.

De route is samen met zes andere opgenomen in de ”Guide du Poitou Protestant”. Ze zijn verschillend van lengte en niet allemaal even geschikt om (geheel) te voet af te leggen. De langste is 90 kilometer en voert in de voetsporen van Jean Migault.

Interessant zijn ook de 45 kilometer van Melle naar Celles-sur-Belle. Eerstgenoemde plaats is niet alleen bekend vanwege maar liefst drie romaanse kerken op zijn grondgebied –de zogenaamde Triade Romane– maar ook om de nog altijd te bezichtigen zilvermijnen uit de tijd van Karel de Grote. De stad was vanaf 1550 een centrum van het protestantisme dat verschillende malen werd ver- en heroverd. In Celles-sur-Belle herrees in de 17e eeuw de Koninklijke Abdij nadat die in 1568, tijdens een van de godsdienstoorlogen, nagenoeg met de grond gelijk was gemaakt.

In Celles-sur-Belle ligt de ”Guide du Poitou Protestant” zomaar te koop in het ”Maison des Fromages de Chèvre”, waar belangstellenden alles aan de weet kunnen komen over de productie van geitenkaas en het ontstaan daarvan. Een logisch verband tussen beide lijkt er niet. Dat blijkt echter te snel geconcludeerd. „Van oudsher waren het vooral protestanten die geiten hielden”, vertelt Martine Lacroix, die aan het museum is verbonden. Niet alleen in Poitou, maar ook in de Cevennen en de Ardèche in het zuiden van Frankrijk.

„Toeval?” luidt haar retorische vraag. Een mogelijke verklaring is volgens Lacroix dat vluchtende hugenoten makkelijker een geit dan een koe konden meenemen, ook naar moeilijk toegankelijke, bergachtige gebieden. Daarnaast gold een geit altijd als de „koe van de armen.” Aangezien protestanten over het algemeen minder welvarend waren dan hun rooms-katholieke landgenoten, kan dat ook een factor van betekenis zijn geweest. Het zou mooi zijn als er eens een studie over dit onderwerp zou verschijnen, besluit Lacroix. „Want dat is het wel waard.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer