Psalm 120: Gebed om bescherming
Jeruzalem viert vijftig jaar hereniging, sinds de Zesdaagse Ooorlog van 1967. Aan de hand van de opgangspsalmen doet het RD verslag. Vandaag Psalm 120: gloeiende kolen van bremstruiken.
Vijf decennia geleden stonden Joden voor het eerst weer bij de Klaagmuur. Na de overwinning in de Zesdaagse Oorlog konden ze weer bidden bij de laatste overblijfselen van de tempel. De ramshoorn schalde. Tranen vloeiden.
Tijdens de opgang naar Jeruzalem bij de Joodse feesten werden de liederen Hammaäloth gezongen: Psalm 120 tot en met 134.
Psalm 120 is een gebed om bescherming. „Ik heb tot de Heere geroepen in mijn benauwdheid, en Hij heeft mij verhoord.”
Maar ook een klacht: „Wat zal U de bedriegelijke tong geven, of wat zal zij U toevoegen? Scherpe pijlen eens machtigen, mitsgaders gloeiende jeneverkolen.”
Met jeneverkolen worden hoogstwaarschijnlijk gloeiende stukken hout van de bremstruik bedoeld. Bij de Haas Promenade groeit de brem volop. Achter de gele bloemen doemt het beeld van Jeruzalem op.